Nesten
De mussenkolonie is weer vol op stoom.
De hele dag zie ik ze de tuin in en uit vliegen. Ze plunderen de ijle pluimen van het siergras, rukken slierten van de uitgedroogde zeggeplanten en vernielen de zachte grijze bladeren van het ezelsoor.
Vooral van de laatste baal ik.
“He Mus!”, roep ik in het wilde weg want ik kan hem echt niet onderscheiden van de andere.
“Wat issffffer” zegt er een met volle snavel in het voorbij gaan. (Je staat er versteld van waar zo’n klein vogeltje allemaal mee kan vliegen).
“We moeten praten!” roep ik hem achterna.
“Geenfftijd!” En hij fladdert door richting de kolonie onder de zonnepanelen.
“Ok, dan moet je het zelf maar weten!” roep ik en begin met zwaaiende armen elke mus die probeert te landen weg te jagen.
“He wat doe je nou!” Mus landt in de seringenboom. “Je maakt iedereen bang!”
“Klopt! zeg ik en sla demonstratief mijn armen voor de borst.” Dit is mijn tuin en dit zijn mijn planten en ik wil niet dat jullie alles slopen”!
“Alles, alles! Overdrijf je nu niet een beetje?” fronst Mus terwijl hij om zich heen kijkt. “er staat nog genoeg”.
“Ja, nu nog wel”, kat ik terug “maar als ik jullie je gang laat gaan….”
“dan zullen sommige planten wat eh gehavend zijn maar daar komen ze echt wel weer bovenop” sust Mus.
“Dat mag ik hopen!” snauw ik “Moet je kijken, dit is toch geen gezicht?” En ik til een stuk ezelsoor op dat inmiddels zwaar geschulpte randen heeft.
Mus kijkt er schichtig naar. “Ja, dat eh gaat inderdaad wat ver…” geeft hij toe “maar wij zijn echt niet de enige! Heb jij je hosta’s al eens bekeken?”
“Huh?” ik kijk naar de genoemde planten en zie hun zwaar gehavende blad. “Dat zijn slakken!”
“Weet ik” zegt Mus “maar leg je die ook maar iets in de weg?” “Dit..dat… dat.. gaat niet” stotter ik overdonderd “Ze zijn met te veel en ze doen het ’s nachts en… verdorie dit.. slaat nergens op!” herpak ik me “Omdat de slakken dit doen zouden jullie een vrijbrief moeten hebben om de rest van mijn planten….” Ik hap naar adem.
Mus zucht en staart in de verte. “Ok”, zegt hij en laat het kopje (quasi?) bedroefd hangen. “Dan liggen onze kuikentjes maar naakt te klappertanden in het nest. En zullen ze allemaal ziek en zwak zijn. En als ze dan moeten leren vliegen storten ze uit de goot, dood………… op de stoep…….”
Verschrikt kijk ik Mus aan. “Wat?! Eh nee, nee dat wil ik niet” stotter ik. “Dat is vreselijk! Ik..ik kan mandjes met wol en mos voor jullie ophangen?” opper ik snel. “Enne ….”
“Ja, dat zou kunnen” klaart mus op. “Doe er maar een stuk of dertig”.
“Eh? Zoveel?”
“Veel? Veel?” werpt Mus tegen. “Weet je wel dat iedereen daar dan uit gaat gappen? De mezen, de putters, de vinken, de de winterkoninkjes en……misschien wel de eksters” rilt hij tot slot.
Daar had ik even niet over nagedacht.
“Trouwens…”peinst hij hardop, terwijl zijn gezicht ineens opklaart; “heb jij je wel eens afgevraagd waar al die slakken overdag schuilen?”
“Eh, Nee?” Verbaasd kijk ik hem aan, waar gaat dit heen?
“Nou ik wel!” Mus grinnikt zelfvoldaan “Heel vaak zitten ze onder de ……. Nou, wat denk je??”
Weifelend til ik een uitloper van een ezelsoor op en inderdaad daar liggen drie kleine grijze naaktslakjes te glimmen in het plotselinge licht.
Als ik opkijk vliegt Mus alweer weg met de grijnzende bek vol afgerukte plantendelen.