
Vogels dichtbij: Putter
Carduelis carduelis (Linnaeus 1758)
Gepubliceerd op 12 december 2019
Putters behoren tot de familie van de vinken. Al sinds de eerste eeuw na Christus weten we dat putters konden leren, in hun zogenaamde puttershuis, met een klein emmertje water te putten. Waar ze hun naam aan danken. Distelvink is de meest gebruikte volksnaam, omdat ze vaak op distels foerageren.
Met een lengte van 10,5-13,5 cm, een spanwijdte van 21-25 cm en een van gewicht 14-19 g zijn ze net iets kleiner dan een huismus. Een volwassen Putter heeft een rood masker. Alleen bij mannen loopt dit rood door tot achter het oog. De kop is verder wit en zwart met een lange, smalle bek. De snavel is bij mannen lichter van kleur. Jonge vogels hebben een bruinachtige kop. De boven-vleugels zijn diepzwart met in het midden een brede felgele vleugelstreep en een witte punt aan elke veer. In de vlucht zijn dit belangrijke herkenningspunten. De staart is zwart-wit en gevorkt. De romp van de putter is geelbruin in het winterkleed en grijzer en lichter gekleurd in het zomerkleed. De borst bij poppen bevat meer bruine kleuren. Door deze subtiele verschillen zijn mannen en poppen in het veld vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Links: Putter in winterkleed;
rechts: Putterfamilie (foto’s: M.J. van den Braak).
De trekroep is een opgewekt tweedelig “tiek-it” maar vaker driedelig “tiekelit” met flink toonhoogteverschil tussen de elementen. Soms ook wel aangeduid met “switt-witt-switt”. De zachte zang in het voorjaar bestaat uit gevarieerde strofen die bestaan uit een aaneenschakeling van ratels, trillers en fluittonen vermengd met roepvariaties. Kenmerkend is een dalend rateltje “strriu” er tussendoor. Als ze vanuit een hogere of lagere boomtop zingen komt het over als een pruttelende continuzang. De zang lijkt op die van de Sijs.
Als broedvogel komt hij in geheel Europa voor tot in Eurazië en Noord-Afrika, Azoren en Canarische eilanden. Met uitzondering van IJsland, het noorden van Scandinavië en Finland. Er is in Europa een licht positieve broedvogel trend. Sinds de 70er jaren komen ze in onze omgeving steeds meer als broedvogel voor. Voordien vooral in het Westen van Nederland. Hoewel standvogel overwinteren broedvogels zowel hier als in het Mediterraan gebied tot in Noord-Afrika. Overwinteraars uit noordelijke gebieden komen naar Nederland. De trekkers nemen we in Nederland het meeste van september tot en met november waar. Ze verblijven in de winter vaker in open terrein dan in het broedseizoen.
Links kaart 1: Europa, Afrika – lichtgroen broedgebied, donkergroen hele jaar aanwezig, blauw overwintering;
rechts kaart 2: Broeddichtheid in Nederland, 2013-2015.
Volgens SOVON zijn er in de winter 100.000-200.000 Putters in Nederland. Het aantal broedparen wordt op 35.000-43.000 geschat in de periode 2013-2015.
Putters broeden van april tot begin augustus met vaak twee legsels per jaar van 4-6 eieren. Deze zijn bleek blauwwit met paars-grijze vlekjes. Paartjes worden gevormd bij een baltsritueel binnen grotere wintergroepen. Ze zijn monogaam.
Het nest wordt door het vrouwtje gebouwd met hulp van het mannetje door het aandragen van nestmateriaal. Het nest wordt meestal lager dan 10 meter van de grond gemaakt en zit goed verstopt tussen bladeren in bomen en struiken. De eieren worden in 9-12 dagen uitgebroed, waarna de jongen na 13-18 dagen uitvliegen. Hierna krijgen de jongen nog zo’n 10 dagen voedsel van hun ouders. Jonge putters beginnen het jaar erop zelf aan een legsel.
Links tekening 1: Foerageergedrag;
rechts: Putters zoals vaak samen in een berk (foto: M.J. van den Braak).
Putters kwamen bij ons aanvankelijk vooral langs zonnige randen van vochtige loofbossen voor. Ze hebben zich sinds kort aangepast aan door de mens gemaakte landschappen, zoals boomgaarden, parken, tuinen en dorpen. De belangrijkste voorwaarde is wel de aanwezigheid van zaden producerende planten zoals bij voorkeur grote distels, klit, paardenbloemen, teunisbloem, (groot) knoopkruid en andere kruiskruiden. Van paardenbloemen krijgen ze een typische plakkerige, vettige zwarte snavelpunt. De jongen hebben, net als bij veel andere vogels, tijdens hun groei ook veel insecten nodig vanwege de eiwitten.
Links kaart 3: Aanwezigheid van de Putter in de winter, 2013-2015;
rechts kaart 4: Trend broeden en aanwezigheid in de winter.
Het is een levendige, rusteloze vogel. In het najaar en winter in vaak grote groepen al foeragerend rondtrekkend. Ze gaan van zaad naar zaad tussen de bij voorkeur kruidachtige laag en bij gebrek daaraan boomtoppen van vooral berk, spar, els en lariks. De in Nederland veel voorkomende kleine ondersoort van de Putter wordt daarom in de volksmond ook wel Elzenputter genoemd. Om te foerageren landt de Putter vrijwel altijd bovenop het voedergewas Zie tekening 1. Ze zoeken zelden voedsel op de grond, alhoewel ze verregende (dus niet uitgebloeide) op de grond gevallen distels en klit in de winter niet versmaden.
Je ziet ze in onze omgeving onder andere in het Broek, de Malpie, het Leenderbos en op de Leenderheide.
Dus kijk en luister goed, het is zeker de moeite waard!
Maarten-Jan van den Braak, IVN Valkenswaard-Waalre
Bronnen
- Alle vogels van Europa, F. Jiguet en A. Audevard, 1e druk 2016 pag. 391.
- ANWB Vogelgids van Europa. Zesde druk 2016, pag. 380 – 381.
- Handbuch der Vögel Mitteleuropas Band 14/2, Urs N Glutz von Blotzheim en Kurt M Bauer pag. 599-655.
- Site van de vogelbescherming, www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/putter.
- SOVON Vogelatlas, 2018 Kosmos Uitgeverij, pag. 568 en 569.
- Veldgids vogelzang, KNVV Uitgeverij, 1e druk 2017, pag. 251.
- Veldgids Vogeltrek, KNNV Uitgeverij, 1e druk 2019, pag. 276 en 277.
- Advanced bird ID guide, the Western Palearctic, Nils van Duivendijk, New Holland Publishers, reprint 2011, pag. 266.
- I. Newton: Finches, The New Naturalist, nr 55, 1972, pag. 35-39.
- Tekening foerageergedrag uit Handbuch der Vögel Band 14/2 pag. 635, Abb. 146.
- Kaart 1: Veldgids Vogeltrek, KNVV Uitgeverij, 1e druk 2019, pag. 276.
- Kaart 2 en 3: SOVON Vogelatlas www.vogelatlas.nl/atlas/soorten/soort/16530.
- Foto’s: Maarten-Jan van den Braak.