
Varenbloei
Natuurweetje gepubliceerd op 16 juli 2019
Wie over een tuin beschikt kan op een gegeven moment voor de vraag komen te staan hoe dat nou eigenlijk zit met die varens. “Bloeien die ook” is dan de kwestie. Wel is het duidelijk dat het er anders toegaat dan bij de planten die ons dagelijks hun bloemen laten zien. De plek waar de steeds verder verdwijnende insecten hun bevruchtend werk moeten doen. Er moet immers stuifmeel op de stempel achtergelaten worden om tot zaadvorming te kunnen komen. En dan liefst van een andere bloem om kruisbestuiving te veroorzaken. De bloemetjes en de bijtjes dus.
Maar nou die varens. Daar zien we nooit bloemen op. En toch zijn ze veel ouder dan de bloemdragers. Ze vormden immers met de paardenstaarten, wolfsklauwen en de mossen toch de Sporenplanten. Dat waren de voorlopers van de pas veel later ontstane Zaadplanten. Ze hebben vele honderden miljoenen jaren de aardbodem bewoond en waren als het ware de wegbereiders van de zaadplanten. Nu zijn ze er nog steeds maar wel in geringere hoeveelheden en kleinere vormen. Nog altijd zijn ze in staat zich voort te planten en soorten in stand te houden.
Zo is het dan ook mogelijk voor een viertal varensoorten om op een geschikte plek in mijn tuin te groeien. En in de zomermaanden te bloeien. De in de loop der jaren verruigde en verboste zuidrand biedt plaats aan enkele varenplanten die de klassieke bladvorm van de Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas) vertonen. Aan de achterzijde van de lange bladeren zijn regelmatige rijen ronde sporenhoopjes (sori) te zien afgedekt met een vliesje. Hieruit zullen na openscheuren daarvan de rijpe sporen uitzaaien om eventueel nieuwe planten te vormen op een redelijk vochtige en schaduwrijke plek. Een gelijksoortige groei en verspreidingswijze vertoont een IJzervaren (Cyrtomium falcatum) die ooit vanuit een bloemstuk onder een rode acer geplant en vergeten werd.
Het ziet er echter heel anders uit bij de Tongvaren (Phyllitis scolopendrium) die het duidelijk goed heeft bij de uitloop van een regenwaterafvoerpijp. Deze varen met langgerekt lichtgroen blad en iets omgekrulde top draagt aan de achterzijde van het blad streepvormige sporenhoopjes met een dekvlies waaronder de sporen in sporangiën moeten rijpen.
Totaal anders is het bij de enorme Koningsvaren (Osmunda regalis) die in het zompige einde van de lekke vijver een halfschaduw plek heeft gevonden na uitzaaiing of misschien wel uitgroei van de wortels (rhizomen) vanuit de oorsprongsplant die vele jaren terug geplant werd onder beschermende struiken. Hier is een varen met een heel apart blad waar de sporen gevormd worden. De bruine toppluim draagt de sporenkapsels zonder dekvlies. Als die kapsels openscheuren vallen de sporen er uit.
Wind en water moeten voor de verspreiding van de sporen zorg dragen. Wie op een geschikte vochtige plek terecht komt maakt een kans om tot een Voorkiem (Prothallium) uit te groeien. Daarin worden zowel manlijke als vrouwelijke cellen gevormd waaruit door bevruchting een nieuwe plant zal kunnen ontstaan.
Er zijn nog meer varensoorten met een afwijkende andere “bloeiwijze” vorm. Maar niet in mijn tuin bij mijn weten. Bij allen worden de sporen in zomer en herfst rijp.
Jan van Twisk,
Waalre, 16-7-2019