Putter
De pergola boven ons terras wordt voor de helft bedekt met de takken van een blauweregen.
In mei hangt er een gordijn van geurende bloemtrossen dat druk wordt bezocht door honingbijen. Hun gezoem begeleidt al onze activiteiten op het terras.
Als de blauweregen is uitgebloeid maakt hij talloze nieuwe uitlopers en veel bladeren. Omdat hij in een seizoen meterslange stengels maakt, halen we die er eens in de paar weken af. Nu zijn we daarmee gestopt want op een van de dikke takken is een kunstig nestje gebouwd. Het is gemaakt van mos en paardenhaar en het is zo klein dat er amper een pingpongbal in lijkt te passen.
Regelmatig klinkt er daar een melodieus gekwetter en zo weten we dat dit nestje behoort aan een paartje puttertjes.
“Wat sta jij daar de loeren?” klinkt het uit de heg.
“Er zit hier een nestje!” antwoord ik trots.
Mus komt aan fladderen en gaat op de pergola zitten.
“Ssst, niet te dichtbij!” zeg ik ongerust.
“Hoezo niet? vraagt Mus verwonderd terwijl hij tussen de blaadjes door gluurt: “Ah, ik zie het! Een putter! Die is echt niet van mij onder de indruk hoor.”
“Toch maak ik me ongerust,” zucht ik.
“Wat dan?”
“Neem nou vorige week; het was echt bloedje heet. Ze zat vaak niet op het nest. Die eitjes moeten toch gekookt zijn?”
“Hm, maar ze hebben wel een dakje van bladeren boven zich” merkt Mus op “dat zal vast helpen.”
“En dan die wind!” huiver ik verder “Na elke storm vrees ik het nest op de stoep te vinden…”
Mus verdwijnt weer tussen de bladeren. “Het zit goed vast hoor!” meldt hij vanuit het groen.
Hij hipt opnieuw mijn kant op. “Drie eieren liggen erin.”
Ik luister maar half, geobsedeerd als ik ben door alle gevaren die het nest bedreigen.
“Maar het ergste lijken me die harde, urenlange regenbuien. Dat moet toch vreselijk zijn?” ril ik.
“Dat lijkt mij ook” stemt Mus in en daarna tevreden “gelukkig wonen wij onder zonnepanelen.”
“Ja dat hebben jullie goed gezien, geef ik toe. “Waarom doen zij dat niet!”
“Elk vogeltje nestelt zoals het gebekt is” weet Mus quasi wijs. “En putters zijn echt niet gek hoor. Zodra de eerste ruige natuurgebieden hier werden aangelegd waren zij er als de kippen bij en waar vandaan? Ik zou het niet weten.”
“Klopt!” herinner ik me opgewekter nu. “Langs de dijk naar het dorp zag ik mijn eerste putters!”
“Conclusie; jij moet je niet zo druk maken, het loopt wel los” zegt Mus bemoedigend. “En als dat niet zo is dan is de inhoud van dat nest goed voer voor de eksters of de kraaien” grijnst hij er achteraan.
Daar heeft hij een pijnpuntje. Want ja, sommige vogels vind ik echt leuker dan andere en eksters, kraaien en gaaien staan een stuk minder hoog in mijn favorietenlijstje dan de putter.
“Toch?” jent Mus die dat heel goed weet.
“Hou op!”
“Dan heb je nog de katten en de marters” somt Mus op en krabt zich even nonchalant achter zijn kopje.
“En ik heb mijn vaders buks in de schuur en kan heel goed mikken” dreig ik.
“Wat!?” roept Mus terwijl hij voor de zekerheid op fladdert “schieten op een vriend alleen maar omdat hij de waarheid vertelt?”
“Ik wil het niet horen, ik doe geen oog dicht!” roep ik vertwijfeld. Maar Mus is al gevlogen.
Ps: Mus had gelijk. Het is uiteindelijk allemaal goed gekomen. Afgelopen zondag maakten pa en ma putter met drie jongen een paar oefenrondjes rondom ons huis en daarna zijn ze vertrokken. Waarschijnlijk naar de door ons aangelegde ruigtes die wij “nieuwe” natuur noemen.