Douglasspar (Pseudotsuga menziesii)
De Douglasspar hoort bij de naaldbomen. De naalden zitten per stuk aan de takken. Aan de onderkant van de naalden zijn twee witte strepen te zien. Als de naalden fijngewreven worden, komt een frisse citrusgeur vrij.
De boom bloeit in het voorjaar. De mannelijke katjes zijn lichtgeel, de vrouwelijke bloeiwijzen roodachtig. Ze zitten beide aan dezelfde boom. De Douglasspar is dus éénhuizig. De wind zorgt voor bestuiving.
Na de bevruchting groeien er langwerpige kegels. Een tongetje dat onder de zaadschubben uitsteekt, maakt ze heel herkenbaar.
Ook kenmerkend voor de Douglasspar is de schors. Vooral bij jonge bomen komen hierop veel bobbels voor die hars bevatten. Deze noemt men harsblaren.
Herkomst en gebruik
Van oorsprong groeit de Douglasspar aan de westkust van Noord-Amerika. Hier kan de boom enorm hoog en oud worden. De hoogste Douglas meet meer dan 100 meter. De oudst bekende boom is ca. 1300 jaar.
In de eerste helft van de 19e eeuw zijn de zaden na een botanische expeditie naar Europa meegenomen door de Engelsman David Douglas. Zo komt de soort aan zijn Nederlandse naam. De Douglasspar is vanaf het einde van de 19e eeuw in Nederland aangeplant voor de houtproductie, vooral in Oost-Nederland.
De boom groeit snel en heeft meestal een kaarsrechte stam. Die levert goed timmerhout dat veel in de bouw gebruikt wordt.
Waar te zien?
Monumentale bomen van deze soort in de gemeente Waalre:
Douglasspar in het bosgebied bij het Meeuwven in Aalst