Maart: Ringslang – Natrix natrix

De Ringslang de onschuld zelf

De ringslang is de grootste slang van Nederland en kan wel meer dan een meter lang worden. Het lichaam is olijfgroen, bruin of grijs en bedekt met vlekjes die aan de zijkant vaak een strepenpatroon vormen. Vlak achter de kop bevindt zich een ring die vaalgeel tot oranje is gekleurd waaraan de slang zijn naam ontleent. De pupil is rond. Bij de adder is de pupil verticaal vergelijkbaar met een kat.

IVN Hoogeveen Johan Scheeres ringslang

Voorkomen en verspreiding.
De ringslang komt in heel Europa voor. In Nederland in alle provincies boven de grote rivieren en in het zuidpuntje van Limburg.
In Drenthe leven de ringslangen vooral in natuurgebieden met vennetjes met heide of ruige vegetatie, maar ook volkstuinen bij water of grote tuinen met vijvers erin.

Het voedsel van ringslangen bestaat voor het grootste deel uit het eten van kikkers of padden, maar als die in het gebied niet veel voorkomen eten ze ook muizen, kleine watersalamanders, jonge vogels en vissen. De ringslang heeft aan 8 padden per jaar genoeg te eten gehad.
De prooien worden levend naar binnen gewerkt en kunnen bijna niet meer ontsnappen door de kleine naar achterstaande tandjes. Als men een slang zou beetpakken en hij zou bijten dan nemen wij dat waar als grof schuurpapier wat stroef is en geen schade aanricht. Hij kan ook een stinkende stof uitscheiden die niet lekker ruikt.

In de winter kun je nooit een ringslang waarnemen want dan zijn ze in winterrust op een droge vorstvrije plek zoals een oud hol van een mol of muizen. Grote stapels stenen of hout zijn ook prima plekken om te overwinteren. In het voorjaar als de temperatuur boven de 15 graden is worden de slangen actief en gaan op zoek naar een plekje in de zon om op te warmen zodat ze kunnen jagen op prooidieren.

Ringslangen zijn niet gemakkelijk waar te nemen; ze zijn alert en bij onraad verdwijnen ze snel in de vegetatie. Om ze wel te zien te krijgen moet het een mooie zonnige dag zijn in het voorjaar, het liefst april, bij een temperatuur van 18 tot 22 graden. Bij het zoeken moet je rustig lopen en goed voor je kijken langs de randen van de vegetatie waar de zon op schijnt en waar geen wind op waait.

De paring vindt in de maanden april – mei plaats en na paring zoekt het vrouwtje vooral de warmte op van een broeihoop waar ze de eieren kan afzetten omstreeks eind juni, juli.

De eieren worden door de warmte in de broeihoop uitgebroed. Een vrouwtje legt ongeveer 20 tot 40 eieren. Deze zijn 2,5 tot 3,5 cm lang en hebben geen harde schaal maar een elastische schaal.

IVN Hoogeveen Johan Scheeres broeihoop

Een broeihoop is een hoop van ongeveer 3 meter bij 3 meter en 150 cm hoog. Het materiaal moet organisch zijn en het liefst uit het gebied komen, zoals gras, blad, takken en dikke takken. Door het verteren van het organisch materiaal ontstaat er broei en zo worden de eieren uitgebroed.

Door de broeihopen in het najaar of voorjaar weer om te zetten kan men onderzoeken of er ook eischalen aanwezig zijn van het seizoen ervoor en zo kan je zien of nog ringslangen actief zijn. Door het tellen van de eischalen weet je of de populatie groeit of niet.

Een jonge ringslang die net uit het ei gekropen is heeft een lengte van 15 tot 20 centimeter, als deze ligt te zonnen lijkt het wel een zwarte naaktslak.

Vrouwtjes ringslang zijn het grootst tot 125 cm en vrij dik, de mannetjes zijn nooit zo lang en niet zo dik. Ringslangen gaan veel op pad en kunnen grote afstanden afleggen; ze zijn zeer mobiel en liggen niet vaak op dezelfde plaats te zonnen.

Ze kunnen ook zeer goed zwemmen; zowel boven als onder water. Onder water kunnen ze niet goed zien en jagen.

IVN Hoogeveen Johan Scheeres ringslang

Al met al een mooie slang uit onze streek die absoluut ongevaarlijk is en alleen in rustige natuurlijke omgevingen voorkomt. Kom je er toch een in je vijver of laars tegen, breng de slang naar de vijver of naar het bos in de buurt.

Tekst en foto’s: Johan Scheeres