2017 07 Monsters, Aleid Offerhaus

Er waren twee monsters rond in Amstelveen: het klepelmonster en het recreatiemonster.

Het recreatiemonster is groot, een beetje dom en niet ongevaarlijk, maar het klepelmonster is een sluipmoordenaar. Uit zichzelf weggaan zullen ze niet zo snel doen, dat is niet des monsters. Die blijven liever hangen totdat ze worden verslagen.

Maar hoe versla je een monster? En waarom zou je een monster verslaan dat niet door iedereen als monster herkend wordt?

Om met het klepelmonster te beginnen. De gemeente heeft er een hele kluif aan om het groen in de openbare ruimte binnen de perken te houden. Dat ene verkeersbord wil je blijven zien en voor je een kruispunt oprijdt, moet je – niet gehinderd door wellustig groeiende brandnetels – zien wie of wat jouw pad kruist. Redelijk toch?

Let wel: de gemeente Amstelveen is een waar lusthof voor inheemse planten. Langs de rand van de belangrijkste verkeersader – de Beneluxbaan – groeien zeldzame planten als Knolsteenbreek, Kartuizer anjer en Franse silene, planten die in de rest van Nederland in het wild op de nominatie staan om te verdwijnen. En dan hebben we het nog niet over die prachtige Heemparken.

Maar…in het buitengebied van Amstelveen is het sappelen. Afgezien van de plekken die gemaaid moeten worden ten behoeve van de verkeersveiligheid zijn er genoeg groenstroken langs wegen en paden die de gemeente – met het botanische goud dat ze in handen heeft – zou kunnen omtoveren tot idyllische bloemenboulevards, die bevolkt worden door een scala aan bijtjes, zweefvliegen en vlinders.

Waarom dat niet gebeurt weet ik niet. Nu is het zo dat door het groen langs de wegen rücksichtslos te klepelen (wat wil zeggen dat je alles wegmaait, verhakselt en het dan laat liggen), de gemeente de brandnetels, boterbloemen en het gras – diehards van de plantenwereld – in de kaart speelt. En 50 tinten groen, dat bent u met me eens, daar is niets opwindends aan. Het zorgt er ook voor dat er steeds minder insecten overblijven. Wat het gevolg is voor de dieren die – direct of indirect – van die insecten afhankelijk zijn, laat zich raden. De zesde – door mensen in gang gezette – uitstervingsgolf is al begonnen, maar laten we dan in ieder geval in Amstelveen proberen het tij te keren.

Dat is het moment waarop het recreatiemonster de kop opsteekt: die is dol op – in zijn ogen – saaie landschappen. Die wil recreëren en als er niets is om in te recreëren dan maakt hij dat wel. Uit zijn koker komen plannen voor golfbanen, bossen en stranden in de polder. Een fractie van het geld wat daarvoor nodig is, zouden we kunnen besteden aan het mooier maken van de polders rond Amstelveen, die nog niet het lot van golfbaan of woonwijk beschoren zijn.

Hoe bijzonder zijn de polders waar Koekoek en Velduil zich nog thuis voelen, waar het licht van de ondergaande zon een fantastisch lijnenspel met het gras speelt, hoe bijzonder de Moeraswolfsmelk die zomaar in een parkje staat en de uilskuikens van de Ransuil, die de buurt onveilig maken.

Polders beter ontsluiten: prima. Pleisterplaatsen voor dorstige wandelaars en fietsers: nog beter. Maar laten we vooral de vogels, de veldmuizen, de vlinders en het vijfdelig kaasjeskruid de ruimte geven: daar wordt iedereen beter van.

En die monsters? Die verdwijnen dan hopelijk uit zichzelf.

Aleid Offerhaus
Natuurgids IVN Amstelveen

Het is verboden deze column te dupliceren of te gebruiken zonder uitdrukkelijke toestemming van de schrijver/fotograaf/tekena(a)res.