Geschiedenis van de Staatsboswachterij Gieten- Borger

Aa en Hunze 23 december 2023

 

Het was druk bij de lezing van landschapshistoricus Leo Bouwmeester.

Voor diegene die er niet bij waren hieronder een bewerking geschreven door Charles Houx.

 

In de negentiende eeuw kende Europa vele grote heidegebieden. In Schotland en Ierland zijn dat hoogland heidegebieden, in Denemarken en Nederland zijn dat laaglandheidegebieden. In Drenthe op pleistocene gronden. Bodems ontstaan in het pleistoceen, 2,58 miljoen tot 11,7 duizend jaar geleden

Eind negentiende eeuw bestaat ongeveer de helft van Nederland uit woeste gronden: aan de kust, Drenthe en Oost-Overijssel, Veluwe en Oost-Utrecht, Oost-Brabant en Noord-Limburg.

De Hondsrug is een aardkundig fenomeen van jewelste, het is een mega-flute ijsstroom onder de ijskap) ontstaan in de Saale-ijstijd.

De Pinackerkaart van 1634 laat bos zien boven op de Hondsrug op het tracé van de huidige N34. Op de Bonnekaart van ca. 1900 is het Gieterner- en Gasselterveld aangegeven. Duidelijk zijn de pingo-ruïnes, ontstaan in de laatste ijstijd. 

Op de kaart van 1840 is geen bos meer te zien, alleen heide. Belangrijke structuurlijn op deze kaart is de Luchtenburgerweg, nu een bospad, dan weer breed vanwege de karrenspoorbundels, dan weer smal en diep ingesleten.

Karren spoorbundels lopen ook van noord naar zuid, Rolde – Gasselte.

In 1840 werd in Denemarken al aan bosbouw gedaan. 

De eerste bosaanleg op woeste gronden in Nederland is de Heerenkamp bij Gasselte tussen 1876 en 1892. Het perceel werd omwald om de schapen buiten te houden, hetgeen niet altijd lukte. Er waren ook doorgangen in noord-zuid richting voor de kuddes. Ook om andere redenen wilde het bos niet echt uit de grond komen. Er werd nog al eens brand gesticht en er heeft een storm huisgehouden, waarbij meer dan de helft plat ging. Dit laatste was te wijten aan de voorbereiding, die gericht was op landbouwkundig gebruik en dus niet diep genoeg. De bomen wortelden ook niet diep.

Verder op de kaart nog herkenbaar de Gasselter Dennen, een boomgroep ingeplant door de boermarke Gasselte tegen het stuiven van het zand. 

Er was door de ontwikkeling van de steenkoolmijnen in Limburg een enorme vraag aan dennenhout als stuthout voor de mijngangen. Het taaie dennenhout kraakt eerst voordat het bezwijkt, waardoor de mijnwerkers een waarschuwing vooraf kregen bij een instorting.

In de negentiende eeuw vindt ook de verdeling van de marken plaats en de industriële revolutie.

Drenthe liep om meerdere redenen wat achter op deze ontwikkelingen. De ontsluiting via wegen was slecht, er waren geen initiatiefrijke ondernemers, de volksaard was behoudend, enz.

De boswachterij Gieten is aangelegd vanaf 1921 en duurde tot 1948. Eind negentiende eeuw komt de bosbouw van de grond. Vooral grove den, omdat die het elders goed deed als pionier. Echter, onder andere bij Odoorn, bleek de grove den op de keileem het niet goed te doen. Bosbouwer Van Schermbeek was één van de eerste deskundigen, die zich met het Gietenerveld bemoeide. 

Na WOI is er behoefte aan nieuwe bosbouwlocaties. Houtvester Jansen neemt de bosbouw in het Gietenerveld ter hand en streeft een natuurlijk opgebouwd bos na met menging van soorten. Jansen maakte een ontginningsplan, dat ging over:

  • Ontwatering
  • Ontsluiting;
  • Bodemverbetering;
  • Planten en zaaien
  • De hoofd-ontwateringssloot loopt van noord naar zuidwest om het water naar het Anderense Diepje te transporteren. De sloot wordt later bekend als de stinksloot van exportslagerij Udema in Gieten. 
  • Er werden twee keienwegen aangelegd ter ontsluiting van het bos. 
  • Er waren bodemgegevens van heel Nederland bekend en de bodem bestond hier met name uit podzolgronden, met een zuur/arme uitspoelingslaag en een inspoelingslaag. Deze harde lagen werden kapot gemaakt. Naast de bosaanleg vonden aan de zuidkant ook enkele landbouwvoorbereidingen plaats. Hier werden lupinen ingezaaid als stikstofbinder.
  • De laatste fase was het planten van bomen en het zaaien van struweel.

De eigendomssituatie was – na de verdeling van de markegronden en dus ook de woeste gronden – zodanig, dat er ca. 75 eigenaren waren van een smalle lange strook woeste grond. Dit worden slagen genoemd. Jansen wist de meeste eigenaren te overtuigen om mee te doen met de bosaanleg.

Nadat met grondboringen eerst het gebied in kaart was gebracht voor wat betreft de soorten bodems, werd het gebied in een vijftal sub-gebieden verdeeld vanwege die verschillende bodems. Daarna werden er bosblokken onderscheiden waarvoor een gedetailleerde opstandlegger werd aangelegd. Hierin werd beschreven welke soorten en in welke mate die werden aangeplant. De bosblokken zijn genummerd (nummer 1 ligt bij Eexterhalte) van noord naar zuid. De nummers zijn weergegeven op flinten, die rijkelijk voor handen waren.

1922 werd voor deze voorbereiding gebruikt. In 1923 ging de bodemverbetering van start. Dit bestond uit het doorbreken van de bovenste harde lagen, en door bemesting met kalkzout of slakkenmeel. De grondverbetering werd vooral gedaan door werklozen, die per prestatie-eenheid werden betaald. Later worden ossen ingezet en weer later treedt de mechanisatie in. Lager gelegen bosvakken waren natter en hier werden rabatten voor het planten van de bomen en greppels voor de afwatering aangelegd. Zoals in vak 95 aan de westkant, tegen het Anderse Diepje aan. In 1924 wordt aan de noordzijde gestart met de aanplant. In 1925 vindt de eerste boomplant-dag plaats en die zal tot heden elk jaar worden gehouden.

In de eerste vakken worden nog grove den aangeplant, later wordt dat Europese en Japanse Lariks.  

Aan de noordzijde werd een kwekerij aangelegd en er waren verspreid door het gebied proefvelden, waar plantmengsels werden uitgeprobeerd. 

Er zijn vier zeer moeilijk te ontginnen plekken. Dat is de pingo-ruïne, waar later de minister Kan-bank is geplaatst. Verder het Oude Hemelriekje, dat door de bewoners van Gasselte in gebruik was als schaats- en visvijver. Het werden ook de eerste recreatieve plekken in het gebied. Verder stond er in elke boswachterij een brandtoren om uitgebroken branden snel te kunnen opmerken. 

Na WOII ging Jansen met pensioen en werd door Kuhn een ander bosbouwbeleid gevoerd. Meer gericht op productie met hele vakken van nagenoeg dezelfde soort. Zoals later zou blijken met kwetsbare monoculturen. Hij maakte ook meer gebruik van mechanisatie. Jansens tijdgenoot Blokhuis bleef in Zuid-Drenthe de methode van het gemengde bos toepassen. Hij publiceerde veel over zijn werkervaringen en had blijkbaar veel gezag binnen SBB.

Vanaf de jaren vijftig krijgen de mensen meer vrije tijd, die zij ook in het bos, althans aan de bosranden besteden. Eerst in de vorm van bermtoerisme, later door echt in het bos te wandelen en fietsen. In de jaren zeventig is er al een zandafgraving aanwezig. Tussen deze afgraving en het Oude Hemelriekje wordt een spartelvijver gegraven voor recreatief gebruik, het Nieuwe Hemelrijk.  

In 1975 wordt een landschapsstructuurschets opgesteld, waarbij wordt aangegeven hoe het gebied zich naast de bosproductie ook voor de recreatie moet ontwikkelen.

In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Gasselterveld (2010) wordt het gebied in zones verdeeld, waarbij de recreatie wordt gereguleerd van intensief in het oosten tot extensief in het westen.

In 2016 is de zandwinning beëindigd en het zandgat geschikt gemaakt voor dag-recreatief gebruik. In 2019 wordt een topdrukte aan recreanten bereikt, waarbij met name de parkeerfaciliteiten ontoereikend blijken, maar ook de ontsluitingscapaciteit is onvoldoende.Voor

Voor wie zich nog uitgebreider wilt verdiepen lees dan de volledige Masterscriptie van Leo Bouwmeester via onderstaande link.

 

De historische ontwikkeling van boswachterij Gieten

 

 

 

 

Deel deze pagina