Maart: Das – Meles meles

Het was in de zomer van 2006 dat ik samen met mijn vrouw ergens bij Zuidwolde in het bos ’s avonds aan het hardlopen was. Opeens hoorden we geritsel naast het bospad. We stopten abrupt en tot onze grote verrassing zagen we een grote das aan het wroeten, met zijn hoofd verstopt tussen de bladeren, in de grond. Dat wij, een paar meter verderop, hem aan stonden te gapen had ie helemaal niet door. Wat een prachtig en krachtig beest vond ik het! Het was voor mij liefde op het eerste gezicht. Hoewel ik, als lid van de Dassenwerkgroep Zuid-Drenthe, er inmiddels talloze keren heb van mogen genieten, blijf ik me verbazen over dit ietwat mysterieuze roofdier.

De naam roofdier vind ik echter wel wat negatief, aangezien zijn menu voor meer dan 75% uit regenwormen bestaat. Het is voor de rest een echte opportunist die zo ongeveer alles eet wat hem voor de bek komt. Muizen, kikkers, wespennesten, bessen, kadavers, emelten, mestkevers of fruit, het maakt Meles meles, zijn Latijnse naam,  niet uit.  In het najaar ontdekken ze al snel iets wat nog lekkerder is! Mais. Gelukkig kan de boer daar een goede schadevergoeding voor krijgen.

IVN Hoogeveen Bart Pijper das

Als je een klein kuiltje ziet met daarin een grote zwarte keutel met een halfverteerde maiskorrel, dan weet je zeker dat het een dassenputje, latrine, is. De putjes maken ze dikwijls op de grens van hun territorium maar ook vlak bij de dassenburcht zie je vaak veel latrines.

IVN Hoogeveen Bart Pijper das latrine

De dassenburcht is een opvallende verschijning in het bos en soms op de heide. Het begint vaak met één hol maar na tientallen jaren gebruik, kunnen meerdere generaties dassen een heel stuk bos transformeren in een heuvelachting terrein. Het is een echte grondwerker, die ondergronds een heel gangenstelsel met soms wel tientallen holen kan graven.

Het slaaphol bekleedt de marterachtige met nestmateriaal die, vooral als jongen nog ondergronds zijn, iedere nacht wordt ververst. De jongen worden meestal halverwege februari geboren en komen pas in mei voor het eerst boven de grond. Dit is de periode dat we als werkgroep ’s avonds gaan monitoren hoeveel dassen er per burcht wonen. Soms is dat een standaardgezinnetje met drie jongen, maar dikwijls zijn er ook nog jongen van vorige jaren aanwezig en is het in een enkel geval een hele clan tot wel 14 dassen. Je ziet de dassen dan veelvuldig elkaar met het achterwerk ‘bestempelen’. De geurklieren doen dan hun werk en per burcht ontwikkelt zich op deze manier een eigen specifieke groepsgeur.

De kans dat je een levende das ziet is ondanks de toename van de afgelopen vijftien jaar nog steeds vrij klein. Als je er toch een ziet, dan hoef je totaal niet angstig te zijn, aangezien ze altijd op de loop gaan voor de mens. De meeste dassen worden langs de kant van de weg gezien. Soms loont het de moeite om, op een rustig weggetje, dan even de auto te stoppen en te genieten van de das in het licht van de koplampen.  Meestal zien we ze echter te laat. Ieder jaar wordt ongeveer een derde van de Nederlandse populatie in het verkeer gedood.

IVN Hoogeveen Bart Pijper das verkeersbord

Als je goed oplet dan kun je, behalve in klei- of veengebieden wel op veel plekken sporen van de das vinden. Ze lopen bijna iedere nacht hetzelfde rondje. Duidelijke ‘wissels’ lopen door het bos en zijn vaak bezaaid met verloren nestmateriaal. Vooral als het heeft gesneeuwd zie je soms hele paden door het bos lopen. Hun karakteristieke stugge zwart-witte haren blijven vaak achter op laag gespannen prikkeldraad. De voorpoten van de das zijn door het vele graven sterk en breed en hebben vijf nagels.

‘Sssst!!’ Fluistert ze heel zachtjes. Vanuit onze uitkijkpost in een boom ziet mijn dochter als eerste twee jonge dasjes, al spelend, uit de burcht komen. Ik moet nu vooral stil zijn en mijn kramp in mijn been maar even negeren. Even later komen er uit een ander hol, nog twee pluizige jongen aangewaggeld. Stralend kijkt ze me aan en alweer beleef ik, net als 13 jaar geleden, samen een uniek dassenavontuur! Opdat er nog vele mogen volgen.

Tekst en foto’s: Bart Pijper