Juni: Schrijvertje – Cyrinus natator
Het staalblauwe schrijvertje is familie van de kevers die leven in en op het water. De schrijvertjes zijn de enige kevertjes die snel kunnen zwemmen op het wateroppervlak. Ze kunnen ook heel goed vliegen. De familie gyrinidae is een betrekkelijke kleine keverfamilie van ongeveer 400 soorten. In Europa komen tien soorten voor. Schrijvertjes komen voor in groepen en zwemmen in boogjes op het water. Schrijvertjes gebruiken voor het zwemmen het tweede en derde paar poten. Die zijn afgeplat en bedekt met haren. De langere voorpoten zijn voor grijpen ingericht. De samengestelde ogen zijn in tweeën gedeeld, zodat aan beide zijden van de kop één helft van het oog zich onder water bevindt en de andere helft erboven. De kevertjes zijn zeer snel en kunnen vlug onder water duiken om zich te verstoppen. Ze nemen dan altijd een luchtbelletje mee aan de achterlijfspunt als luchtvoorraad. Ze zijn met de hand bijna niet te vangen. Krijgt je ze toch te pakken, dan scheiden zij een vloeistof af die bijzonder onaangenaam van smaak is. Bij verstoring zoeken schrijvertjes hun heil in de diepte. De schrijvertjes eten alles wat op het water terecht komt zoals muggen en muggenlarven maar eten ook plantaardig voedsel op en onder water. De schrijvertjes drijven niet op de oppervlaktefilm van het water, zoals bijvoorbeeld een schaatsenrijder. De glanzend staalblauwe bovenzijde is waterafstotend en blijft droog, de onderzijde en poten worden wel nat. De antennen worden precies in de oppervlaktefilm van het water gehouden. Er wordt gedacht dat de kevertjes hiermee veranderingen in de kromming van de waterspiegel kunnen registreren. Ondanks de grote aantallen weten ze elkaar hierdoor feilloos te ontwijken. Rondom elk kevertje is een klein kuiltje in de waterfilm, terwijl de kevertjes bij het zwemmen een miniatuur boeggolfje voor zich uit stuwen. Bij de zwemslag naar achteren gaan de stijve haren wijduit zodat ze met kracht vooruit worden gestuwd en met de zwemslag naar voren worden de haren als een waaier samengevouwen.
De voortplanting vindt plaats in het voorjaar en de paring vindt plaats in het water, op het wateroppervlak. De eitjes worden door de wijfjes in het voorjaar op ondergedoken waterplanten afgezet. Al snel komen de larven tevoorschijn. Ze groeien snel en kunnen ruim een centimeter groot worden. Tegen eind juli klimmen volwassen larven naar boven op uitstekende oeverplanten en spinnen zich in tot cocon. Ongeveer een maand later komen de volwassen kevers tevoorschijn. Schrijvertjes overwinteren als volwassen dieren. Er zijn niet zoveel insecten die zich in alle drie de leefmilieus thuis voelen. In het water, op het water en in de lucht. De biotoop waar de schrijvertjes in leven zijn divers als het water maar schoon is en niet te snel stroomt. Vennen en schone sloten met veel vegetatie zijn ideaal. Water waar kwel uit de bodem komt en een olieachtig laagje op het water drijft daar komen geen schrijvertjes voor. Er zijn wel soorten die in snelstromend water leven, maar die zijn moeilijker te vinden.
Dus ga er eens op uit op met een mooie dag met zon naar een schone sloot en kijk naar de kevertjes die op het water schrijven.
Andere namen voor schrijvertjes zijn draaikevers, draaikevertjes, draaitorren en tuimelkever.
Gedicht van Guido Gezelle (1830-1899):
O Krinklende winklende waterding
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?
Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.
o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, –
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: –
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!
Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?
Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?
En t krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:
“Wij schrijven,” zoo sprak het, “al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;
wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!”
Toelichting:
- Gyrinus natans: draaikever, een soort watertor
- winklende: scherpe bochten beschrijvend
- kabotseken: mutsje
- spegelend: spiegelend
- zo zeer: zo rap
- kwietelen: kwelen
- kapoteken: manteltje
Tekst, foto, video: Hero Moorlag