Februari: Gewoon Speenkruid – Ficaria verna verna
In het vroege voorjaar, op het moment dat koning Winter denkt ‘ik kan misschien nog eens even een speldenprik uitdelen’, als de zon aan kracht wint en de dagen lengen, dan kleurt ineens de slootkant geel. Uit het niets verschijnen daar prachtig goudgele bloempjes. Het bloemhoofdje is ongeveer 3 cm in doorsnee en op afstand lijken het kleine sterretjes met acht tot twaalf kroonblaadjes.
Speenkruid doet het eigenlijk overal goed. In parken, slootkanten, langs de weg maar ook in de eigen tuin. Als alles nog in diepe rust is dan komt ineens dit kleine wondertje tot bloei. Ze vallen ook pas echt op als de zon schijnt want dan openen ze het bloemhoofdje. Op een bewolkte dag zal je ze niet snel zien, ze houden van de zon en profiteren daar dan ook optimaal van want struiken en bomen zijn nog kaal. Tegen de tijd dat er blad aan struik en boom komt is het speenkruid alweer bijna verdwenen. De soort wordt tot schaduwflora gerekend. Ze voltooien de levenscyclus voor de rest wakker wordt.
De blaadjes zijn hartvorming, mooi vol groen en een beetje vlezig.
Gewoon speenkruid is een tot 30 centimeter hoge, onbehaarde, voorjaarsbloeier uit de ranonkelfamilie. Oude namen voor deze plant zijn vijgwortel, hoaneklootjes of katteklootjes. De naam speenkruid is volgens sommige afgeleid van de vorm van de knolletjes die op kleine speentjes lijken, vergelijkbaar met een koeienuier. Ook worden er andere ideeën aan de naam toegedicht. Zo zou de naam afgeleid zijn van de toepassing tegen aambeien, oftewel speen. De naam vijgwortel heeft weer te maken met de Latijnse naam Ficus, dat vijg betekent.
De plant vormt grote pollen die als een tapijt de bodem bedekken. De wortels zijn deels spoel- of knotsvormig verdikt, de zogenaamde speentjes. Dit zijn de reserveorganen waaruit een volgend voorjaar weer nieuwe planten ontstaan. Ook kan het plantje zich ongeslachtelijk voortplanten. Dit gebeurt door okselknolletjes die vooral na de bloei zichtbaar achterblijven in de oksels van de bladstelen. Deze ‘stekjes’ dragen bij aan verspreiding van de soort.
Speenkruid is een heel leuk plantje in een iets wildere tuin. Tegen de tijd dat de grotere bloembollen of voorjaarsbloemen tevoorschijn komen is het speenkruid alweer vertrokken en het trekt zich voor de rest van het jaar terug in de bodem.
Bijzonderheden:
Vroeger was het een probaat middel tegen scheurbuik omdat de plant veel vitamine C bevat. De Duitse volksnaam voor speenkruid is scharbockskraut
Jonge blaadjes kunnen, voor de bloei begint. Jonge speenkruidblaadjes kun je even blancheren als spinazie om het al bijgroente te eten.
Zodra de plant gaat bloeien komt er een stof vrij, protoanemonine. Dit is een gifstof. De wortels zijn prima eetbaar maar je moet ze wel even gaarkoken.
Het advies bij eten van blad en of wortel, niet te veel eten in verband met de gifstof.
De bloemknopjes kunnen worden ingemaakt als kappertjes
Medicinaal is speenkruid geschikt voor allerlei kwaaltjes. Slechte werking van aderen, aambeien en spataderen. Het heeft ook een bloedzuiverende, pijnstillende en ontstekingsremmende werking.
Het recept voor kappertjes:
Dit kan met bloemknoppen van speenkruid maar ook van madeliefjes.
Het zijn bloemen die ook de beginnende wildplukker kan herkennen
Iedereen heeft ze wel in de omgeving staan. De prachtige bloempjes zijn goed eetbaar
Wat heb je nodig:
- Twee handen (vol) gesloten bloemknopjes van speenkruid of madelies
- 1 eetlepel gekneusde peperkorrels
- 1 teen knoflook
- 2 sjalotten
- 0,5 l witte wijnazijn.
- Schone potjes met een passend schone deksel.
Maak een pot met deksel heel goed schoon. Verwarm dan de azijn (niet laten koken). Voeg de sjalotten, knoflook en peperkorrels toe aan de azijn en laat circa 10 minuten in de warme azijn trekken. Zeef en laat de azijn afkoelen. Voeg de speenkruidknoppen toe en laat ze een paar weken in een gesloten pot staan. Klaar zijn je kappertjes!
Tekst: Grietje Loof
Foto’s: Bart Bijper