Biodiversiteit
Verslag Wandeling Trentse bossen en Duits lijntje
Op zondag 15 september hebben zich om tien uur, naast de gidsen Mark, Corry, Adriëtte en ikzelf, bij Eeterij D’n Oven in Zeeland negentien deelnemers gemeld voor de wandeling. In groepjes van vijf starten we de wandeling richting Achter Oventje om het zandpad langs de minicamping in te slaan. Langs de minicamping is in het voorjaar het Mosbloempje, Crassula tillaea, te vinden. Dit is een klein plantje, rood verkleurend met witte bloempjes en eenjarig, dat op de rode lijst staat. Op dit moment is er al niks meer van terug te vinden.
Voorbij de camping is een perceel waar afgelopen seizoen tuinbonen zijn geteeld, of beter veldbonen genoemd. Dit is een eiwitrijk gewas, dat als veevoer het tevens eiwitrijke voedsel afkomstig van sojabonen kan vervangen. De boon wordt, in tegenstelling tot onze tuinboon, geoogst als de bonen uitgedroogd zijn. Onder gunstige omstandigheden is de veldboon de meest productieve peulvrucht.
Onderweg wordt verteld over bijvoorbeeld boerenwormkruid en duizendblad, wat de medicinale werking van deze planten is. Boerenwormkruid als medicatie tegen wormen en duizendblad vooral ook bloedzuiverend.
Verderop, wanneer we de Trentsedijk zijn overgestoken richting Trentse bossen, staan we stil bij het parapluutjesmos. Het is voor iedereen een mooi moment om de meegebrachte loepjes te gebruiken en het mosje wat beter te bekijken. Parapluutjesmos is een levermos. We zien de plant met ronde broedbekers en de jonge parapluutjes, nog niet uitgeklapt. Van het gebruik van het loepje wordt men erg enthousiast, verschillende deelnemers willen dat zelf ook gaan aanschaffen.
Even later vinden we de fopzwam, die na de droge weken nu weer massaal tevoorschijn komt. Op kompost staat de goudgele plooiparasol, helaas alleen oude exemplaren. Ook staat er de schijnaardbei, geel bloeiend en in tegenstelling tot de bosaardbei niet lekker. Verder zien we zwart tandzaad, met het loepje prima de gezaagde tandjes te zien die ook weer een hulpmiddel vormen bij de verspreiding. Onderweg zien we een aantal planten die ook nog benoemd worden. Vervolgens komen we langs de bunker, gebouwd in 1951 als buitenlocatie met zendapparatuur voor vliegbasis Volkel. Destijds was er ook een zendmast aanwezig. We zien ook twee stenen palen, gemerkt MVO, Ministerie van Oorlog.
We komen langs de eerste bomkrater, momenteel een mooi vennetje waar inmiddels ook waterlelie in groeit. Deze bomkrater is wat uitgediept, omdat deze goed bereikbare krater door omwonenden gebruikt werd om wit zand uit te graven voor alle bouwwerkzaamheden. Op oude kaarten zijn een aantal bomkuilen aangegeven, ontstaan door gedropte bommen die niet waren gebruikt en geloosd moesten worden voor de landing op vliegbasis Volkel. Anders vormden ze een gevaar bij de landing op vliegbasis.
Er is aandacht voor de mossen. We vinden een bekermos dat op een boom groeit, gaffeltandmos, gewoon pluisjesmos en nog een aantal die we niet op naam kunnen brengen. We bekijken de stekelvaren en proberen het verschil tussen de smalle en brede stekelvaren te ontdekken. De brede stekelvaren heeft een zwarte nerf door zijn stekels, die bij de smalle stekelvaren ontbreekt. We verwonderen ons over de ringelsporen op de Amerikaanse eik, die veelvuldig voorkomen. Deze zouden ontstaan door gaatjes die door de specht in de bast zijn gepikt, waardoor er vocht in stroomt, wat weer insecten aantrekt. Of nou echt al die gaatjes het werk zijn van een specht?
Dan komen we een aantal paddenstoelen tegen: het oorzwammetje, enkele melkzwammen en russula’s, veelvuldig de braakrussula, de parelamaniet, roodbruine slanke amaniet en de
witte paardenhaartaailing, een prachtig minuscuul paddenstoeltje, groeiend op dood eikenblad. De gele aardappelbovist is door het gehele bos massaal aanwezig.
Uit de Trentse bossen gekomen steken we de Millsebaan over en struinen we over een aangelegde verbindingszone richting het Duits Lijntje. Hier vinden we op een tak het groot dooiermos, kapjesvingermos en het rode lipstickmos (illosporiopsis christiansenii). Dit zijn allemaal korstmossen, evenals het klein leermos iets verderop. We hebben nog even aandacht voor de gallen op de eikenboom, de satijnen knoopjesgal, plaatjesgal, stuitergal, galappel.
Wanneer we het Duits Lijntje verlaten zien we nog veelvuldig de doornappel, uiterst giftig. Alle onderdelen van deze plant zijn giftig, maar de zaden en zaaddozen bevatten het meeste gif. Deze plant werd nog wel eens gebruikt als drug, maar levert bijna altijd een ‘bad trip’ op. Onderweg zien we nog wat rupsen, van de psi-uil en de wapendrager. Nog een oesterzwam en als laatste nog de ansemambrosia, een exoot die enorme hooikoortsklachten kan veroorzaken.
Een beetje verzadigd en later dan gepland, half twee, komen we via het Achter Oventje terug bij de Eeterij. Ieder van ons is zeer tevreden en enthousiast, alleen moeten we bij een volgende wandeling ons meer aan de geplande tijd houden!
Thea
