Klei-achtige grond bezaaid met groen gras en enkele bladeren verspreid over de bodem. Landschap

Gronden van de Oostelijke Veluwezoom – deel 1

Als je de titel leest, vraag je je mogelijk af: moet dat niet ‘bodems van de Veluwezoom’ zijn? Het antwoord zit ‘m in de vraag: wat is precies bodem en wat is precies grond? Om met het laatste te beginnen: grond is dat, wat we in onze hand kunnen pakken. We kunnen het voelen, ruiken, proeven en meten. De grond zegt ons iets over welke bodem zich onder onze voeten bevindt. De bodem is volgens de gangbare definitie de bovenste laag van de aardkorst, waarin planten wortelen.

Bodem en grond

Onlosmakelijk vinden in die bodem ook bodemvormende processen plaats onder invloed van planten, maar ook de neerslag en grondbewerking door dieren en mensen werken mee. Ook die bodem kun je dus vastpakken, maar zonder hulpmiddelen kom je niet ver, hooguit zo’n 15 centimeter. Er zijn zoals je weet planten die het veel dieper zoeken. Een wijnstok soms wel tot 15 meter… Voor het gemak beperken we de bodem vaak tot 1½ meter. Op die bodems en de bodemvormende processen gaan we hier niet in, ze vormen een ander onderwerp. Dus ook de professionele indeling van bodemprofielen laten we met rust. Maar dat, wat je direct in het veld kunt tegenkomen, eventueel met spa of grondboor, daarover gaat het hier wel.

Onthoud voor nu: grond kun je vastpakken en ruiken, de bodem is opgebouwd uit grond maar gaat veel dieper en omvat ook de natuurlijke processen in die laag aarde.

De verdwenen klei

We kennen verschillende grondsoorten. Als je langs de Veluwezoom een hand grond oppakt, dan heb je meestal zandig spul in je handen. Dit is het materiaal zelf (‘wat je in de hand hebt’). Pakken we een handvol grond in de Velperwaarden, dan ziet dat er duidelijk anders uit en het maakt ook nogal wat uit of we de grond uit het Asselt of die van de Lappendeken bekijken. Zo’n hand met grond is meteen boeiend: we zien deeltjes, korrels met bepaalde eigenschappen zoals kleur en grootte. We zien misschien wel beestjes zoals een pissebed en we zien bladresten en takjes. Alles wat leeft of nog maar pas dood is leggen we even opzij: dit organische materiaal, de strooisellaag, verandert in de grond betrekkelijk snel in humus.

Kleiplaatjes of ‘lutum’ onder de microscoop

Hoe valt er wat zinnigs te zeggen over déze bodem waarop we nu en hier staan? Een gangbare indeling van grondsoorten hanteert het begrip korrelgrootte. We maken daarbij de grove indeling in stenen, grind, diverse typen zand en silt. Zoals je ziet, staat klei niet in dat lijstje. Waar is die klei dan gebleven? Het antwoord is simpel: de tabelletjes behandelen korrelgrootte. Klei bestaat niet uit korrels maar uit microscopisch kleine plaatjes en past dus niet in die tabel… Er wordt vaak nog wel de term lutum aan de tabel toegevoegd en voor het gemak wordt lutum vaak gewoon klei genoemd. Het gaat dan over deeltjes tot 2 micrometer (μm)[1] in grootte. Het is voor dit moment handig lutum en klei als twee aparte zaken te zien: grond met meer dan 25% lutum noemen we klei.

Bodemvruchtbaarheid en lutum

Lutum zelf bestaat uit platte plaatjes die opéén gepakt zitten. Deze deeltjes hebben een negatieve ionenlading, waardoor positieve ionen van mineralen die opgelost zijn in het bodemwater gebonden kunnen worden aan die kleideeltjes. Hierdoor spoelen de mineralen niet met het grondwater mee en kunnen ze opgenomen worden door de planten. Daarom is kleigrond meestal vruchtbaarder dan zandgrond en heeft deze minder last van stikstofoverschot.

Zo de wind waait, waait het leem…

Ook de woorden leem en löss zie je niet terug in dit rijtje met korrelgroottes. En wat mij betreft vergeet je de term silt: wij gebruiken daarvoor het woord leem omdat dat bij ons de gangbare benaming is voor het zelfde type materiaal. Leemdeeltjes zijn korrels en zijn groter dan kleideeltjes, dus > 2 μm, maar kleiner dan zandkorrels, die volgens de afspraken minstens 50 μm doorsnee hebben. Leemdeeltjes passen op de punt van een potlood. Een aardigheidje: een potloodstift, het schrijfgedeelte dus, is opgebouwd uit grafiet en klei… Maar je zult zo’n los leemdeeltje niet direct zien: het is al weggewaaid op de adem uit je mond als je het wilt bekijken. Als je leemgrond in je hand versmeert blijven die deeltjes achter. Zodra ze na een paar minuten zijn opgedroogd, kun je ze afkloppen of zelfs wegblazen. Dat wegblazen is meteen kenmerkend voor leem: het is in onze omgeving altijd een windafzetting.

Een handvol leemgrond. Let op de samenhang en op de kleur. Typisch voor de Oostelijke Veluwezoom.

De deeltjesgrootte van löss ligt tussen de 20 en 40 μm, en het is dus feitelijk een vorm van leem. Het gaat dan wel steeds om grond die ook rijk is aan kwarts en kleimineralen. Ook löss, als bijzondere vorm van leem, is een windafzetting. We kennen het van onze eigen Oostelijke Veluwezoom. Löss is afkomstig uit het gebied waar nu de Noordzee ligt. Dit gebied was tussen de laatste ijstijden droog en werd gaandeweg uitgestoven door de heersende westenwinden. De fijne lössdeeltjes daalden neer in windluwe gebieden aan de oost- en zuidkant van de stuwwallen bij ons en in de slenken van de kalkplateaus in Limburg. De wind stopte daar niet, we vinden löss tot ver in Oekraïne en in aanzienlijk dikkere lagen dan bij ons.

Nog een aardigheid van lössgrond is de samenhang, de ‘plakkerigheid’. We hebben in ons gebied een aantal zogenaamde holle wegen, met hoge en steile kanten. Denk aan de Snippendaalseweg en het Rozenbos. Dergelijke steile wanden zijn typerend voor lössgrond die door de sterke samenhang niet instort of wegzakt. Als je elders op zo’n weg aankomt is het leuk om even een handje grond te pakken en te zien of het hier ook echt lössgrond betreft…

Onthoud: löss is leem, maar niet alle leem is löss.

Drie mogelijke indelingen

Om nu het verhaal van hierboven nog wat meer tastbaar te maken kijken we even verder naar drie gangbare, mogelijke indelingen van de grond.

Een eerste indeling: lutumgehalte

De ons bekende gronden worden ook wel ingedeeld aan de hand van hun lutumgehalte (aandeel deeltjes tot 2 μm). Grond met een lutumpercentage tot 8% noemen we zand, tussen 8 tot 25% spreken we van zavel, daarboven is het klei. Zware klei bevat meer dan 35% lutum.

Je ziet die deeltjes niet apart meer, maar als je ze in je handen smeert, blijft er altijd iets plakken, dat je er ook niet na vijf minuten even afklopt.

Klei kan verder meer of minder kalkrijk zijn. Met name in rivierklei komen kalkloze kleigronden voor. Het zijn zware gronden die we komkleigronden noemen. Die zwaarte maakt de grond moeilijk bewerkbaar, waardoor ze vooral geschikt zijn voor gras- en hooiland. De vruchtbare zavelgronden zijn bij ons vanouds in gebruik voor de akkerbouw, tussen Velp en Dieren tegen de bosranden aan.

Een tweede indeling: leemgehalte

Zandgronden kunnen ook worden ingedeeld naar hun leemgehalte (aandeel deeltjes tussen 2 en 50 μm). Grond met een leempercentage tot 10% noemen we leemarm zand, bij 10% tot 50% spreken we van lemige zandgrond, daarboven noemen we het leem.

Leem is geelbruin tot bruin van kleur, voelt zacht aan, plakt niet maar geeft wel af. De fijnere leemgrond kun je wel een beetje versmeren in je hand maar valt dan toch snel uit elkaar. Löss heeft een wat roodachtige tint, maar het verschil moet je wel leren zien.

De gronden zijn over het algemeen kalkrijk. Leemgronden hebben een open structuur waar plantenwortels vlot hun weg in kunnen vinden. Ze houden vocht goed vast en de vruchtbaarheid van leem- en lössgronden is uitstekend. Beuken bereiken op dit soort grond daarom een enorme lengte van rond de 40 meter.

Deeltjesgrootte

 

Klei Leem Zand Grind
< 2 μm 2 – 50 μm 50    μm–2 mm. > 2 mm
Löss
20 – 40 μm
Percentage deeltjes < 2 μm

 

Zware klei Klei Zavel Zand Grind
 >35% 25 – 35% 8 – 25 % < 8 % n.v.t.
Een derde indeling: korrelgrootte

In zandgrond zijn de meeste korrels met het blote oog goed te zien (korrelgrootte 0,05 tot 2 mm). En anders biedt de loep, die we als goed IVN-er natuurlijk altijd bij ons hebben op onze veldtochten, snel uitkomst. De grond verandert niet van vorm tussen de vingers. Je kunt er geen kluit van maken en het voelt korrelig en los aan. Zanddeeltjes vormen geen onderlinge bindingen, waardoor er weinig samenhang is en er geen klonteringen of kruimels ontstaan. Zand houdt ook weinig vocht vast. De korrelvorm veroorzaakt wel poriën die de waterafvoer vergemakkelijken; zandkorrels zijn zelden rond. Daardoor zijn zandgronden gevoelig voor droogte. Zand geeft de bodem stevigheid (structuur), maar deze grondsoort bevat weinig tot zeer weinig voedingsstoffen voor de plant.

De bodems op het nabije deel van het Veluweplateau, dus Rozendaalse Veld, Herikhuizerveld en de Schaddevelden, zijn typische zandgronden: arm tot zeer arm, droog, met aangeplant (dennen-)bos of heidevelden. Uit de serie Rhedenaren en hun natuur in KARWIJ van 2023 kun je wel opmaken dat dit geen rijke leefomgeving bood.

 

Tekst   Peter Sinon

[1] µm of micrometer: één duizendste van een millimeter

 

Ontdek meer over

Deel deze pagina