Sleedoorn

Een van de eerste struiken die in het voorjaar bloeit is de sleedoorn. Hij is herkenbaar aan de stralend witte bloesem. Dat geeft een sterk contrast met de andere nog kale struiken, en ook met het donkere hout van de sleedoorn zelf.

Naast een donkere bast heeft hij opvallende doornen. Aan de takken zitten stevige doornen van wel 4 tot 10 centimeter lang. Ze zijn stevig en gedrongen, hard en heel scherp, en staan haaks op de tak. De helder witte bloemetjes, die vóór het blad verschijnen, zitten overal dicht op de takken. Het hout bloeit, als het ware. De donkere takken veranderen in witte lijnen.
De doorn is een takje wat niet is uitgegroeid maar de normale groei tot stilstand weet te brengen. De groeikracht wordt teruggehouden. Daarbij verandert het takje in een afwerende punt. Deze punten zijn scherp en maken de struik ondoordringbaar. Vogels zitten dan ook graag in de sleedoorn.

De sleedoorn heeft een kleine blauwe harde vrucht met een harde pit. De vrucht is heel droog, en meer pit dan vruchtvlees. Erin bijten is een belevenis. In tegenstelling tot de verwachting is de smaak erg droog, wrang en stroef, en onder een dun laagje vruchtvlees zit de steenharde pit. De sleedoorn bloeit als een van de eersten, maar als de zomer aanbreekt en vruchten van andere struiken en bomen in de zomerzon groeien en rijpen, blijft de sleedoornpruim groen en groeit heel traag. Pas en de late herfst is hij volgroeid en enigszins rijp.

Een toepasselijk gedicht van de sleedoorn door L. Grim.
“Und in jedem neuen Jahre
um die stillen Leidenszeit
steht der Dornenstrauch am Wege
in der Unschuld weissem Kleid”.