Bomen en struiken

Gele kornoelje

 

Gele kornoelje, Cornus mas, is aan het eind van de winter gemakkelijk te herkennen, omdat deze struik dan bloeit met kleine, viertallige, gele bloemen. De bloemen hebben kleine kroonbladen die een kruis vormen. Ze zijn dus heel anders van vorm dan die van de Toverhazelaar (Hamamelis) die ook aan het eind van de winter bloeit met gele bloemen. Je kunt een blad dwars in twee helften verdelen, die dan aan elkaar blijven hangen door de elastische houtvaten.

 

De struik of kleine boom kan tot zo’n 6 meter hoog worden. De stam ziet er grillig en sterk vertakt uit, waarbij de takken nogal veel kronkels hebben. Als de struik al wat ouder is, is de schors van de stam en oudere takken donkerbruin van kleur. De schors is ook gegroefd en bladdert af, waardoor je op afgebladderde plekken een glad oppervlak aantreft. De jonge twijgen zijn glad en worden grijsbruin, maar vaak zijn ze aan het eind van de winter nog groen, zeker gedeeltelijk.

Ook aan zo’n bloeiende, maar nog bladloze struik kun je toch zien dat de bladeren tegenoverstaand aan de twijgen staan, want de okselknoppen die in de bladoksels stonden zijn aan het eind van de takken inmiddels uitgelopen en verlengd en dragen de bloeiwijzen. Deze bloeiwijze takken staan dus ook keurig tegenover elkaar en soms zelfs kruisgewijs. Elke bloeiwijze bestaat uit een aantal bloemen op stelen die uit eenzelfde knop komen. De knop bestaat uit vier gelig gekleurde knopblaadjes, die na het ontsluiten onder aan de bloemstelen blijven staan en analoog aan de rol van een omwindsel bij de Schermbloemigen de rol van omwindsel vervullen. De jonge omwindselbladen zijn licht geel van kleur en als ze zich net hebben uitgespreid de bladrand is een beetje behaard.

In een scherm staan tot wel 15 bloemen bij elkaar. Ze zijn ongeveer 5-6 mm in doorsnee en staan op stelen die ook zo’n 5-6 mm lang zijn. De stelen zijn bezet met bruine haren. Onder de bloem verdikt de steel, dat is de plek waar het onderstandig vruchtbeginsel zich bevindt. De vier gele kroonbladen zijn niet vergroeid en slaan al snel na het open gaan terug. Tussen de vier kroonbladen staan de vier meeldraden met hun gele helmhokken. In de bloem op het vruchtbeginsel is een gele discus te zien die nectar produceert. Daarmee trekken de bloemen vroeg vliegende bijen en andere insecten aan. Midden tussen de vierdelige discus komt de stijl met stempel tevoorschijn. Kelkbladen zijn beperkt tot een rand op het vruchtbeginsel en derhalve tamelijk onduidelijk. Bij een bloem die op het punt staat om de kroonbladen uit te spreiden, kun je ze met een loep als randen zien.

De bladeren verschijnen pas na de bloei, ze zijn enkelvoudig en je kunt, net als bij de Rode kornoelje, de bovenste en de onderste bladhelft voorzichtig van elkaar scheiden. Door de elastische houtvaten uit de nerven van het blad blijven de twee bladhelften aan elkaar hangen. Aan de onderkant van de bladeren zijn wat losstaande haren te vinden en in een aantal oksels van zijnerven staan toefjes haren.

De kersrode bessen of steenvruchten, die ontstaan als de bloemen bevrucht zijn door bijen of vroeg in het jaar vliegende insecten zijn weliswaar wrang van smaak, maar eetbaar. Ze werden en worden wel tot compote verwerkt. Om die reden werd Gele kornoelje ook wel in moestuinen geplant. Uit dit soort aanplanten kon de soort ook wel verwilderen, doordat de steenvruchten door vogels verspreid worden.

Ontdek meer over

Deel deze pagina