Biodiversiteit
Grote grazers op de Zuid-Veluwezoom
Veertig jaar ervaring met grote grazers als motor tot biodiversiteit.
Op 5 oktober hebben we gelegenheid gehad tot bijspijkeren op het onderwerp “grote grazers”. Met ongeveer 12 mensen hebben we geluisterd en gesproken met Eddie Nijenhuis, van Natuurmonumenten[1]. Hieronder volgt een bewerking van wat Eddie ons te vertellen had.

[ afb. Schotse Hooglanders ]
Rond 1982 vond introductie van de Schotse Hooglander op de Imbos plaats. Nederland kende nog geen ervaring met dergelijke klimaatbestendige grazers in de vrije natuur. Het is het begin geweest van een lange leerschool, waarbij Eddie van meet af aan betrokken is geweest. Ervaring met vee hielp bij het verstaan van het gedrag van dit groepje langharige rode prioniers. Hoe verdraagt dit dier het publiek? Hoe gaat het publiek om met dit wezen dat ontzag inboezemt met z’n flinke formaat en grote horens? Welk gedrag duidt op ziekte of gebrek? Verdragen de dieren de kou echt, of… Hebben ze ook in de winter wel voldoende voedsel?
Deze introductie is doelbewust geweest om te bezien of de aanwezigheid van grote grazers, naast edelherten, reeën en zwijnen, verdere positieve invloed heeft op de samenstelling van de vegetatie. De door toenemende vergrassing verdwijnende heide speelde daarin destijds een rol. Het was de tijd van de zure regen, het korhoen was juist zo ongeveer verdwenen van de Veluwe.
Daarnaast hadden de stormen van 1972 en 1973 een schok teweeggebracht in houttelend Nederland: monoculturen van grove den hadden hun langste tijd gehad en het was zoeken en tasten naar een nieuwe vorm van bosbeheer, waarbij natuurlijke processen de bovenhand hebben. Harm van de Veen liet ons kennismaken met geheel nieuwe ideeën over “natuurbeheer”[2], waarbij grote grazers een belangrijke rol spelen. Samen met Hans van der Lans bracht hij ook een nieuwe wijze van bosbenadering aan de man (Stichting Kritisch bosbeheer). In de loop van de tijd kregen de ontwikkelingen naar een natuurlijker bosbeheer vaste voet, later vertaald in regelgeving zoals de Doelstellingenota van 1996.
Terug naar de nieuwe vrienden op de Veluwe. Waaruit blijkt hun invloed op de vegetatie? Hoe verhouden de hooglanders zich tot het edelhert, ree en wild zwijn? Destijds is een vijfjarige proef gestart. De conclusie luidde dat het de moeite loonde een meer uitgebreide proef door te zetten. Het terugdringen van de vergrassing was al goed zichtbaar en de invloed van de wildsoorten onderling en op de vegetatie bleek een succes. Wat was er dan zoal zichtbaar voor de natuurliefhebber? In elk geval het verdwijnen van alom tegenwoordige bochtige smele, wuivende grasvelden met lichtgele bloempluimen boven een dikke verende mat van oud materiaal. Vervangen door korte graszoden en open grond. De hooglanders blijken er goed in te zijn de bovenlaag open te werken door hun manier van begrazen, zoelen en wroetgedrag (stieren!). Het bleek ook dat koeien en stieren een ander terreingebruik hebben. Het jongvee blijft in het eerste jaar in groepjes bij de moeders, die gezamenlijk door het terrein trekken en vaste graasplaatsen hebben. Stieren leven het grootste deel van het jaar meer op zichzelf en trekken verder, langs paden die ze zelf door de jaren vormen.
Het vervolg van de proeven omvatte ook uitsluitingsgebiedjes om meer zicht te krijgen op het specifieke gedrag van de vier soorten onderling en apart. Op die manier werden in de loop van de tijd de aan dichte bossen grenzende stroken natuur meer interessant voor het wild dat zich schuil hield in die bossen. Het werd voor edelhert en wild zwijn eenvoudiger om aan het voor hen interessante voedsel te komen, juist door het openbreken van de dichte graszoden door de hooglanders. Op hun beurt levert dat weer een nieuw patroon op dat gelegenheid biedt aan weer andere soorten planten en insecten. Kortom: er blijkt sprake van een aanmerkelijke biodiversiteitsverhoging.
[Afb. Veepaadje, wroetkuil ]
Wroetkuilen, veepaadjes en korte graszode.
Wat bij al deze proefnemingen steeds weer opvalt is dat verandering van dynamiek in het terrein gevolgd wordt door toename van gradiënten of overgangszônes. In het kader van de artikelereeks over levensgemeenschappen is in KARWIJ al eens aandacht besteed aan de samenhang van deze twee begrippen in het veld: verhoging van dynamiek werkt in eerste instantie vergroting van de diversiteit in de planten- en dierenwereld in de hand. Meer soorten, in fijnmazige patronen, totdat een optimale dynamiek is bereikt. Wat dat optimum precies is valt niet te voorspellen en zo blijft het natuurbeheer een leerproces, met aanvoelen en aanpassen.
Het was een zeer interessante bijspijkeravond, met alle ruimte voor vragen en kanttekeningen, aan de hand van iemand die kan blijven vertellen en dat ook met plezier doet.
[1] Dank is verschuldigd aan het werk van André ten Hoedt, boswachter ecologie van Natuurmnumenten.
[2] Behalve voorstander van grote grazers was Harm van de Veen destijds rond 1975 al voorstander van herintroductie van de wolf. Zijn ideeën zijn, hoewel hij helaas jong is overleden, hoogst actueel gebleven.
Tekst Corlène van den Camp