Biodiversiteit
Levensgemeenschappen Veluwezoom: De beekdalgraslanden
In de serie over biodiversiteit en levensgemeenschappen op de Oost-Veluwezoom kijken we naar beekdalgraslanden. In het overgangsgebied van de uiterwaarden naar de bossen op de stuwwal zijn de hoogteverschillen nog wat gematigd. Verschillende beken komen vanaf het hoge stuwwalplateau en worden gevoed met grond-, regen- en kwelwater. Aan de beken grenzen de beekdalgraslanden: bloemrijke hooilanden op schrale, vochtige grond.

Broekvelden bij Middachten op een vroege junimorgen
In de beekdalgraslanden spelen grote overstromingen, zoals in de uiterwaarden, geen rol. Dit maakt het milieu hier stabieler en meer geschikt voor een fijnmazig vegetatiepatroon. In termen van de relatietheorie: er is minder temporele variatie, wat resulteert in meer ruimtelijke variatie [zie kader]. Anders gezegd: een hogere biodiversiteit.
Onder het oppervlak van de beekdalgraslanden is oorspronkelijk vrijwel steeds sprake van veen op een dun leemlaagje, op dekzand. Dat leemlaagje is daar ooit neergelegd door de beek. Het veen is afgestorven plantaardig materiaal; er zit te weinig zuurstof in deze laag om vertering in gang te zetten. Het plantenleven wortelt hier dan ook meestal niet diep. De bovenste tien centimeter wordt gebruikt, daaronder wortelen maar enkele soorten, zoals paardenstaart. Als er nog regelmatig overstromingen zijn, is de veenlaag gemengd met zand of leem. Hoe verder van de beek, hoe fijner het materiaal, want bij een overstroming wordt het zwaarste materiaal het eerst afgezet. Zo zijn er door de jaren heen zandrugjes langs de waterloop ontstaan. In de winter staat het grondwater hier aan of boven het maaiveld. Dat is natuurlijk van invloed op het bodemleven, van bacteriën tot kleine ongewervelden, van wormen tot mollen. En uiteraard op het plantenleven dat we aantreffen. Waar er sprake is van kwel, of kalk in de bodem, mogen we de meest bijzondere vegetatie verwachten.
Wat betekenen ruimtelijke en temporele variatie?
Een levensgemeenschap wordt altijd bepaald door de wisselwerking tussen variatie in de ruimte (soortenrijkdom) en variatie in de tijd (temporele variatie of dynamiek). De dynamiek weegt daarbij het zwaarst. Een maïsveld bijvoorbeeld kent veel dynamiek omdat er veel mee gebeurt: bemesting, kaalslag, grondbewerking etc.). Tegelijkertijd is de variatie in de ruimte, de soortenruimte, minimaal: er is immers alleen maïs. Bij een bergweide is het precies andersom: die kent naar verhouding weinig dynamiek met veel soorten, die in een rijke afwisseling met elkaar voorkomen. Er bestaat voor elke levensgemeenschap zoiets als een ideale verhouding tussen de ruimtelijke en de temporele variatie.
Soerense Broek
De middenloop van de Soerense Beek werd vanouds gebruikt als hooiland, waarbij gewerkt werd met handkracht: men maaide met de zeis. Soms werd na het hooien in juli of augustus nog wat vee in het gebied geweid, voordat het weer te nat werd. Dat leidde destijds tot een gevarieerde vegetatie, op sommige plaatsen was zelfs sprake van blauwgrasland. Deze levensgemeenschap is tegenwoordig vrijwel verdwenen door de gevoeligheid voor ontwatering, bemesting en onregelmatig beheer. Sinds de jaren zestig is er het moderne agrarisch bewind gevoerd van bemesten en ontwateren. Op enig moment is bij een landinrichtingsproject in het Soerense Broek de grond uit agrarisch gebruik genomen en van de hand gedaan aan Natuurmonumenten. Sindsdien vinden er boeiende ontwikkelingen plaats. We vinden hier nu een grotendeels open gebied, met op één punt van het terrein sterk gevarieerde, half-opgaande begroeiing met wel heel interessante vegetatie.
In het gebied treffen we een patroon van slootjes haaks op de stroomrichting van het water aan. Het hoogteverschil rond die slootjes draagt bij aan de biodiversiteit. Zo’n slootrand is, enigszins vergelijkbaar met de bermen in de uiterwaarden, een mini-gradiënt. Ze biedt plaats aan eigen soorten planten en kleine dieren, zoals hemelsleutel, dotterbloem, watermunt, waterscheerling en kattenstaart. Dit zijn soorten die zich gemakkelijk laten kennen door betrekkelijk grote bloemen. In het Soerense Broek komen we verder waternavel, ronde zonnedauw, vetblad en het tere guichelheil tegen. De laatste soort is een zeldzaam plantje, een echte pionier, dat hier is teruggekeerd na stevige ingrepen ten behoeve van natuurbeheer. Het is een indicator van kalkrijke kwel, die hier vanuit de oostelijke stuwwal aan de oppervlakte verschijnt. Het vetblad, begin jaren negentig vrijwel uitgestorven in Nederland, is ook zo’n bijzondere verschijning. De bladen van zijn wortelrozet zijn kleverig, daarmee worden insecten gevangen. Landt er een vlieg of mug op, dan rolt het blad op en wordt de vangst verteerd. Een vleesetend plantje dus.

Zwarte zegge of Carex nigra, in het gebied.
Het gebied is ook thuisplaats voor diverse soorten zeggen. We kennen hiervan meer dan zestig soorten in Nederland. Deze aan grassen verwante familie is knap lastig te determineren, een echte uitdaging voor wie geïnteresseerd is.
Middachterbroek
Het Middachterbroek sloot voor 1970 aan op de uiterwaarden van de Havikerwaard. Dit is nog wel zichtbaar aan de openheid en schaal van het gebied. Het gaat om de beekdalgraslanden die van oorsprong behoorden tot de Middachter- en Ruitersbeek. Van beide beken is alleen met de grootste moeite nog iets te herkennen in het veld. Er wordt wel gewerkt aan een restauratie van de Ruitersbeek tussen Middachten en Hof te Dieren. Misschien is het gebied vanuit vegetatiekundig oogpunt iets minder spectaculair, maar wie kan de mist in de vroege ochtendzon hier weerstaan? Absoluut de moeite van een bezoekje waard en goed toegankelijk vanaf de Eikenstraat en de Paardengracht van Middachten. Kenmerkend zijn de laag opgaande bosjes van wilgen, elzen, Spaanse aak, andere grote struikvormers en de hagen met meidoorn en vruchtbomen. Recent zijn deze ‘haaglanen’ weer flink gekortwiekt om instorten van de begroeiing tegen te gaan. Ook hier treffen we de ontwateringsslootjes. Het loont de moeite te speuren naar samenhang tussen plantensoorten en deze greppels. Let bijvoorbeeld eens op de groeiplaats van pitrus. Wat verder boeiend is in dit terrein, is de aanleg van schutsluisjes om het grondwaterpeil hoog te kunnen houden en de zogenaamde voorden, doorwaadbare plekken in de belangrijkste waterlopen. Dat biedt een mooie gelegenheid het waterleven eens letterlijk goed onder je loep te nemen. Veel plezier daarbij!

Kwel in ontwateringsslootje
Wat is dat bruine daar in de sloot?
Beekdalgraslanden staan vaak onder invloed van kwel: omhoogsijpelend grondwater uit aangrenzend, hoger gelegen gebied. Het met dat kwelwater meegevoerde ijzer reageert bij het aan de oppervlakte komen meteen met zuurstof (ijzercarbonaat) of met fosfaat in het water (FePO4). Deze verbindingen slaan neer in de vorm van ‘roestvlokken’ en voeden bacteriën die zichtbaar worden als een ‘olielaagje’ op het water.
Hooilanden Rozendaalse beek
Bijzonder, en eigenlijk een levensgemeenschap op zichzelf, zijn de hooilandjes in de middenloop van de Rozendaalse Beek. We vinden deze ter hoogte van het dorp zelf, aan de bosrand. Er is veenvorming in de bovenlaag van de bodem en het grondwater is steeds actief in beweging naar de lager gelegen vijvers. Actief maaibeleid, ingezet om te komen tot verschraling van de bodem, leidt zo mogelijk tot nog hogere soortenrijkdom en complexe vegetatiepatronen. De praktijk van maaien en hooien zorgt voor een jaarlijks terugkerende verschraling en je vindt hier een optimale standplaats voor orchideeënsoorten zoals gevlekte orchis, brede wespenorchis, moeraswespenorchis en rietorchis. Qua vegetatie treffen we het verder met stijve ogentroost en kale jonker, aangevuld met een scala aan grassoorten. De orchideeënrijke hooilanden zijn daardoor ook een rijke bron voor insecten, met name bijen- en vlindersoorten. Wat die vlindersoorten betreft: het loont de moeite te letten op de blauwtjes. Er bestaan allerlei ondersoorten, met variaties in de vleugeltekening. De drie soorten blauwtjes die je het best kan treffen zijn het icarusblauwtje, het boomblauwtje en het bruin blauwtje. De eerste legt haar eitjes speciaal op de gewone rolklaver, dat is dus de waardplant.
We treffen er ook de spitsmuis, mol en veldmuis. Bij Rozendaal biedt het nabije kasteel onderdak aan de dwergvleermuis, rosse vleermuis, de laatvlieger en de watervleermuis. Het onderscheiden van deze schemervliegers kan een lastig klusje zijn, de diertjes zijn watervlug, kleuren onderscheid je niet meer in de schemer en ze zijn verrassend klein! Gelukkig zijn ze honkvast, dus kun je vaak terugkomen voor een verdere kennismaking. Wie zijn ogen goed de kost geeft wacht mogelijk ook een ontmoeting met de ringslang of misschien zelfs een adder, in het ochtendzonnetje warmte vergarend. Slangen zijn immers koudbloedig en moeten ’s morgens eerst op temperatuur komen voordat ze actief op pad gaan. Net als libellen. Ze zijn erg schuw en doorgaans kruipen ze al snel uit beeld, het dichte gras in. De adder is dan wel giftig, maar een beetje wandelschoen beschermt je prima. Zolang je ’m niet oppakt is er niets aan de hand.

Gewone Rolklaver
Wie op zoek gaat naar specifieke vogels komt rond de beekdalgraslanden natuurlijk de veldleeuwerik tegen. Ook de torenvalk, ringmus en grote zilverreiger voelen zich er thuis. Jammer genoeg ontbreekt tegenwoordig de patrijs in deze gebieden. Vogels die zich wat meer in de bovenloop van de beken ophouden zijn de ijsvogel en de grote gele kwikstaart. En als je toch op zoek bent: kijk bij de waterval en trapjes van Rozendaal dan ook maar uit naar de waterspreeuw …

Orchideeënrijk hooiland met kale jonker, gewoon biggekruid, stijve ogentroost en gevlekte orchis. Rozendaalse beek.Tekst: Peter Sinon, Floor Scholten
Beeld: Peter Sinon
Verder lezen?
- Rentmeesterscoöperatie over Soerens Beekdal: nl/referenties/soerens-beekdal/
- Bekenstichting.nl:
- nl/beken-bij-velp-en-rheden/