Biodiversiteit
Levensgemeenschappen Veluwezoom: Beukenbossen op lössgrond
De noord- en westzijde van het IJsseldal is in het landschap goed zichtbaar door de hoogteverschillen en begroeiing met bos. In de periode tussen de laatste 2 ijstijden werd vanuit het Noordzeebekken een nogal fijnkorrelig stof door de wind meegevoerd naar het Oosten en daar neergelegd: löss.

De stuwwallen van Ubbergen en de zuidoostelijke Veluwezoom vormden aan de uiterste noordkant van deze windverplaatsing een luwtegebied, waardoor daar een deel van het fijnste materiaal, de löss, uit de lucht neersloeg in ons gebied. Er ligt overigens een heel spoor van lössgebieden naar het oosten tot ver in Polen. Minerale samenstelling en een hoog vochthoudend vermogen maakten de grond zeer vruchtbaar, hetgeen in later tijden resulteerde in landbouw. Omdat löss van nature tamelijk kalkrijk is kitten de deeltjes naar verhouding stevig aan elkaar. We zien dit terug aan steile wanden van holle wegen in ons gebied. Denk aan de aanzet van de Snippendaalse weg en het hoge deel van het Rozenbos. Het terrein wordt als geheel gekenmerkt door flinke hoogteverschillen, tot wel 45 meter, over betrekkelijk korte afstand. We gaan hier echt de stuwwal op.
We zien aan de plantengroei, met name de bomen in grote delen van ons gebied, dat deze bodem grond geeft voor een rijke flora. De beuken in het bos bij De Steeg en Ellecom bereiken een hoogte van meer dan 40 meter, uniek voor Nederland. Een dergelijk bos roept bij veel mensen wel de vergelijking met een kathedraal op. Door het bladmozaïek van de beuk is het onder het bladerdak betrekkelijk donker. Er is geen soort die zo met licht ‘concurreert’ als de beuk. Toch zijn er voldoende soorten aan te treffen die het ook hier redden. Sommigen zijn typische voorjaarsbloeiers, anderen verdragen de schaduw goed.
Voorbeelden van de eerste groep zijn de witte klaverzuring en bosanemoon. Waar ze groeien vormen ze vaak kolonies. Voorbeelden van de tweede groep zijn gele dovenetel, bosandoorn, Lelietje der Dalen en daslook. Een tussensoort is het dalkruid, bloeit al in april en gaat door tot juli.
[afb. bonte gele dovenetel, typische loofbosplant]
Als typische vogels voor beukenbos gelden de groene en grote bonte specht. De zwarte specht is echt gebonden aan beukenbos voor het broeden. Vooral in de bossen van Twickel bij Dieren en in Beekhuizen mag je ze verwachten. De draaihals wordt in de bossen van Beekhuizen wel waargenomen. Zolang er mieren en rottend hout aanwezig zijn is het goed. Door spechten uitgehakte nesten worden later ook door andere vogelsoorten als nestholte gebruikt. Vooral het boomklevertje en de boomkruiper zijn er gek op, maar ook de holenduif en soms zelfs de bosuil kun je er in aantreffen. Vleermuizen zijn er ook gek op en in ons gebied treffen we toenemend de Boommarter aan die de voormalige nesten als woonplek verkiezen. Overigens hakt de draaihals zelf geen nest uit in de boom.
[bosanemoon, typische voorjaarsbloeier in het beukenbos]
Veel beuken in ons gebied zijn aangeplant. Sinds ongeveer 1760 (Beekhuizen, Middachten) staan hier beukenbossen. Dat betekent dat de ouderdom zo maar richting 250 jaar kan gaan, waarmee de natuurlijke leeftijd voor ons gebied wel zo ongeveer bereikt is. Dat laat zich dan ook zien: er is de afgelopen 50 jaar een duidelijke toename van weinig tot niet-vitale bomen, uitgewaaide takken, windbreuk, verval van de groei. Toename van parasiterende kevers zoals de beukenbastkever duidt ook op verzwakking van het bos. Daarnaast is in die periode het typische beheer veranderd van actieve bosbouw naar passief natuurbeheer, waardoor er toenemend dood hout in het bos blijft liggen met bijgevolg toename van soorten en aantallen parasieten. Denk dan aan insecten en paddenstoelen. Daarom hebben we een apart hoofdstukje, gewijd aan paddenstoelen in het beukenbos, opgenomen. De wat uitgebreide beschrijving is ontleend aan de website eifelnatur.de. De situatie in de uitgestrekte en weinig beroerde Duitse beukenbossen verschilt in zoverre met die in ons gebied, dat de beukenbossen daar vaak veel uitgestrekter zijn en dat het Nederlandse bos inmiddels vrijwel beroofd is van alle eetbare soorten.
[ afb. bosandoorn verdraagt de schaduw goed]
Beukenbossen en paddestoelen
Er is een vrij opvallende wisselwerking tussen paddenstoelen en beukenbomen in het gebied en dat maakt duidelijk dat we hier met een echte levensgemeenschap te maken hebben. Paddenstoelen spelen een sleutelrol in het ecosysteem van beukenbossen. Ze zorgen ervoor dat (blad- en hout-) afval dat ontstaat wordt opgeruimd. Zonder paddenstoelen en zonder kleine bodemdiertjes en bacteriën zou de bosbodem al snel verstikken onder zijn eigen loof. Net als veel andere boomsoorten is ook de beuk voor zijn overleven vaak aangewezen op het vormen van een mycorrhiza met een paddenstoel (zie Uitgelicht). Die afhankelijkheid is groter op armere bodems. Een aantal soorten is graadmeter voor de staat van natuurlijkheid van beukenbossen. In doorsnee-beukenbossen groeit een handjevol soorten, waarbij de geelwitte russula (Russula ochroleuca) de overhand heeft.
Uitgelicht: Micorrhiza
Een mycorrhiza is een samenlevingsvorm van schimmels en planten via de wortels. Bijna alle planten werken ondergronds samen met schimmels. Deze absorberen mineralen uit de bodem die ze met water afstaan aan een plant. In ruil daarvoor krijgen ze suikers (die zij zelf niet kunnen maken) terug voor hun eigen voeding. Het woord is afgeleid van het Griekse mukès voor zwam, en rhiza dat wortel betekent. De schimmels leven ín de wortels va de plant en voor een deel van de soorten tot ver (denk aan tientallen meters) daarbuiten.
De opruimbrigade aan het werk
Sommige soorten kondigen het einde van een woudreus aan. Een opvallende verschijning is de echte tonderzwam (Fomes fometarius), grote harde zwammen op de stam van de boom, vaak met veel tegelijk. Een parasiet en opruimer, ze is niet heel kieskeurig en groeit ook op berken. We vinden haar bijvoorbeeld veel tussen de Grote vijver in Beekhuizen en het stel oeroude eiken Baucis en Philemon, stroomopwaarts.
[afb. porceleinzwam]
Ook de porseleinzwam (Oudemansiella mucida) wijst op een natuurlijke veroudering van het bos. Je zou het niet zeggen met dit tere uiterlijk, maar het is een venijnige en effectieve parasiet van de beuk. Door het afbreken van het hout worden de takken vaak broos en breken bij storm gemakkelijk af. Het is dus zaak om bij storm niet onder beuken door te lopen waarin deze fraaie paddenstoel groeit. Onder beuken die door de porseleinzwam zijn aangetast groeit vaak de reuzenzwam (Meripilus giganteus) die makkelijk meer dan 35 cm. breed worden. Deze soort veroorzaakt wortelrot, verstopt de vaten van de bomen en betekent doorgaans een vlot einde van de boom.

Op dode, liggende stammen en takken van beuken groeit de zakjestrilzwam (Ascotremella faginea). Deze donkerbruine, hersenachtige substantie is twee tot zeven centimeter breed en verschijnt tussen augustus en oktober. Een echt vuilnismannetje.
[afb. Een zakjestrilzwam]
Nog zo’n opruimer is de roze knoopzwam (Neobulgaria pura), ook al een algemene soort op dode liggende stammen van beuken. De vruchtlichaampjes lijken op drilpudding met een vleeskleurige tot roze kleur. Vaak in groepjes bijeen.
Kortom, in beukenbossen is genoeg te beleven op mycologisch gebied, zowel in de herfstmaanden als later in het jaar, als alleen nog de houtzwammen over zijn.