Overig
korstmossen in de bebouwde kom van Velp
Op zondag 8 april vond er in de bebouwde kom van Velp een speciale IVN-excursie plaats over de korstmossen die karakteristiek zijn voor het urbane milieu. De focus lag in deze excursie hoofdzakelijk op de ecologie van deze complexe organismen. Hoe verhouden deze korstmossoorten zich tot deze omgeving? Waarom is het belangrijk en leuk om hier iets van te weten? Ook in de stedelijke wereld vertellen deze mysterieuze levensvormen ons een verhaal. De excursie werd gegeven door ecoloog/natuurgids Jochem Macaré.
Korstmossen, hoe zat dat ook alweer?
Een korstmos – ook wel licheen genoemd – is een complex en uiterst interessante levensvorm. Thans weten we dat een korstmos eigenlijk uit meerdere organismen bestaat die heel ruwweg gezegd in hetzelfde lichaam zitten en in symbiose met elkaar leven. Een korstmos bestaat uit een schimmel met een alg (groenwier) en/of cyanobacterie (blauwwier). Grofweg gezegd levert de schimmel water en mineralen aan de alg en/of cyanobacterie; anderzijds produceert de alg en/of cyanobacterie (via fotosynthese) glucose voor de schimmel. Voor wat hoort wat!
Ondanks dat een korstmos dus eigenlijk uit méérdere organismen bestaat, krijgt een korstmossoort zelf maar één naam: de naam van de schimmel. De belangrijkste reden hiervoor is dat het vaak dezelfde alg- of cyanobacteriesoorten betreft die in korstmossen worden aangetroffen, terwijl de schimmelsoort ‘uniek’ is, en daarmee typerend voor (bijvoorbeeld) het kenmerkende uiterlijk van de korstmossoort. De schimmelsoort maakt het dus de korstmossoort. De naam ‘korstmos’ is overigens erg verwarrend, want het is dus geen mos. Ze zijn niet eens verwant aan de mossen; mossen behoren tot de planten.
Hoewel ze misschien lang niet altijd opvallen, zijn korstmossen vrijwel overal om ons heen te vinden, in zo’n beetje alle typen (micro)milieus. Zo ook in de stedelijke omgeving. Een groot aantal korstmossoorten is in Nederland zelfs zéér sterk gebonden aan het stedelijk milieu. De meeste hiervan groei(d)en oorspronkelijk op rotsen. Echt natuurlijke rotsmilieus komen van nature in Nederland (behalve in Zuid-Limburg) eigenlijk niet voor. Echter heeft de mens in het Nederlandse landschap behoorlijk wat soortgelijke stenige substraten aangebracht waarop veel rotsbewonende korstmossoorten al (honderden) jaren lang hun plekje hebben gevonden. Nou is het ook nog zo dat men relatief veel verschillende typen steen gebruikt (zoals baksteen, graniet, beton, etc.) en daar nogal uiteenlopende structuren mee creëert in het landschap. Hierdoor ontstaan verschillende (micro)standplaatsen voor verschillende korstmossoorten. Een kerkhof bijvoorbeeld kan een zéér hoge biodiversiteit van steenbewonende korstmossen hebben, doordat er allerlei steentypen aanwezig zijn (met bijvoorbeeld uiteenlopende pH-waarden en ouderdom) die ook nog eens op allerlei verschillende manieren geëxponeerd staan, om maar wat voorbeelden te noemen. De standplaatsverschillen op relatief kleine schaal zijn dan ook de sleutel voor het herbergen van veel verschillende soorten: een hoge biodiversiteit.
Zoals eigenlijk al min of meer doorschemert, stellen veel korstmossoorten dus relatief specifieke eisen aan hun leefmilieu. De ene soort nog meer dan de ander. Naast bijvoorbeeld de pH en de expositie van hun standplaats zijn er nog héél veel andere belangrijke factoren die de vestiging en groei van een korstmossoort op een bepaalde plek mogelijk maakt, of juist niet. Een noemenswaardige – die nu wellicht interessanter dan ooit is – is de luchtkwaliteit. In striktere zin heeft men het dan bijvoorbeeld over de hoeveelheid ammoniak, stikstofoxiden of fijnstof in de lucht. Er zijn korstmossoorten die het heel goed (eigenlijk ‘te goed’) doen in gebieden waar de lucht vervuild is met dergelijke materie. In Nederland is deze groep korstmossoorten inmiddels bijna overal zéér algemeen geworden. In het bijzonder gaat het dan om gebieden met intensieve landbouw, industrie, (woning)bouw en/of intensief verkeer; eigenlijk allemaal grote thema’s die vandaag de dag steeds terugkomen in het maatschappelijk debat…
Een rondje door de bebouwde kom van Velp
De excursie begon op de Noorder Parallelweg in het centrum van Velp. Lopend over de stoep naar de Beatrixstraat werd meteen stilgestaan bij een witgrijs vlekkenpatroon op het plaveisel. Het leek op kauwgom of vogelpoep, maar dat was het niet. Het waren korstmossen, waaronder vooral de korstmossoort ‘rond dambordje’. Het vrolijke, vlekkerige aanzien dat deze korstmossen de stoep geven is in het stedelijk gebied een zeer algemene verschijning. Toen we het rond dambordje van dichtbij bekeken, zagen we de mooie vruchtlichamen zitten (waarin de zakjes met sporen worden gevormd). Het zijn net kleine vulkaantjes! Ook viel op dat tussen de dambordjes andere korstmossoorten op de stoeptegels groeien. Zo ziet men ‘muurschotelkorst’, die hier mintgroen van kleur is en ‘gewone stippelkorst’, die bruingrijs van kleur is. Deze stoeptegelbegroeiingen met veel rond dambordje en de andere korstmossen die daar vaak tussen groeien noemt men de ‘dambordjes-associatie’. Deze korstmossenbegroeiing is typerend voor kalkhoudend steensubstraat (zoals beton) en kan goed tegen betreding, een hoge mate van (atmosferische) stikstofdepositie en grote verschillen in de vochttoestand alsmede de temperatuur.
Het vrolijke, vlekkerige patroon van een stoep begroeid met de dambordjes-associatie. Rechtsboven een close-up van de prachtige vulkaantjes van rond dambordje. Rechtsonder is muurschotelkorst te zien.
Toen men verder noordwaarts liep, werd stilgestaan bij een alleenstaande boom langs de drukke Hoofdstraat. Zoals bij héél veel solitaire wegbomen in Nederland het geval is, was ook de stam van deze boom grotendeels bedekt men goudgele en zilvergrijze vlekken. Toen we de boomschors van dichterbij bekeken werd duidelijk dat de zilvergrijze kleur werd veroorzaakt door de korstmossoort ‘kapjesvingermos’ en de goudgele kleuren door de soorten ‘groot dooiermos’ en ‘vals dooiermos’. Alle drie de laatstgenoemde korstmossoorten zijn uitgesproken stikstofminnende soorten die vaak tot grote dominantie komen in gebieden met een vervuilde lucht. De korstmossenbegroeiing die we zagen wordt de ‘kapjesvingermos-associatie’ genoemd; een steeds terugkerend groepje met ongeveer dezelfde stikstofminnende korstmossoorten. De dagelijkse dosis vuil uit de uitlaatgassen die op de schors van deze wegboom neerslaat zorgt ervoor dat de kapjesvingermos-associatie hier kan groeien.

Boomschors met goudgele en zilvergrijze vlekken: een korstmossenbegroeiing van de kapjesvingermos-associatie. Rechtsboven een exemplaar van kapjesvingermos en rechtsonder groot dooiermos.
Nog noordelijker, bij de rotonde van de Ringallee, keek men naar een wel héél kleurrijke begroeiing van korstmossen op en rondom een afzetpaaltje. Het ging wederom om kalkhoudend, goed belicht beton, alleen was hier geen sprake van betreding. Hier viel ‘sinaasappelkorst’ op, een fraaie korstmossoort met opvallende, oranje vruchtlichamen. Tevens groeide de daarop lijkende ‘stoffige citroenkorst’ op, die meer geel van kleur is. Daartussendoor groeide nog allerlei andere korstmossoorten waarvan de meeste erg klein waren. Plaatselijk was hier wel het goed zichtbare ‘rond schaduwmos’ veel te zien, met mooie grillige lobben. Ook op het plaveisel rondom het paaltje was de begroeiing met sinaasappelkorst en stoffige citroenkorst nog te zien; het was het deel dat nét niet betreden werd. De hier genoemde begroeiing noemt men de ‘sinaasappelkorst-associatie’. Meestal groeit deze kleurrijke begroeiing op verticale, hellende of rond aflopende steenoppervlakken.

Close-up van een betonnen afzetpaaltje met de kleurrijke korstmossenbegroeiing van de sinaasappelkorst-associatie. Rechtsboven een close-up van sinaasappelkorst en rechtsonder een close-up van stoffige citroenkorst.
Men besloot vervolgens via een zuidwestelijke bocht min of meer terug te lopen naar het centrum. Langs de Chopinlaan zagen we een oud tuinmuurtje met een micromilieu waar tijdens de excursie nog niet eerder naar was gekeken. Het muurtje stond namelijk in de halfschaduw en was opgebouwd uit blokken graniet en delen van oude, uitgeloogde baksteen. Dit keer had men dus te maken met een kalkarm steenmilieu. Er was een vlekkenpatroon met lichtblauwe, lichtgrijze en zwarte tinten te zien op dit muurtje. Een schitterende soort die hier veel groeide was ‘dunne blauwkorst’. Ook waren de soorten ‘donker landkaartmos’ en ‘wit sterschoteltje’ te zien. Deze weer heel andere soortensamenstelling is karakteristiek voor oude, uitgeloogde steenoppervlakken van tuinmuurtjes. Dit begroeiingstype wordt de ‘associatie van dunne blauwkorst’ genoemd.
Uitgeloogde bakstenen met een korstmossenbegroeiing van de associatie van dunne blauwkorst. Rechtsboven een close-up van dunne blauwkorst en rechtsonder een close-up van wit sterschoteltje.
Ten slotte liepen we de flank af naar beneden en stopten bij de grote solitaire zomereiken in het parkje direct boven de Arnhemsestraatweg. Deze oude, majestueuze bomen hadden diepe groeven in hun schors. Na even speuren in deze donkere spleten kwamen we een mysterieuze korstmossoort tegen die een nogal verborgen bestaan leidt! Dit was ‘grijs schorssteeltje’. Met het blote oog en zonder lampje waren ze eigenlijk nauwelijks te zien, maar dat maakt ze zeker niet minder leuk. De bruine vruchtlichamen lijken ietwat op een paddenstoeltje. Grijs schorssteeltje heeft een wel héél uitgesproken micromilieu, waar bijna niemand naar kijkt. Daarom is er nog relatief weinig bekend over de verspreiding van deze soort in vergelijking met de vorige korstmossen die hier aan bod kwamen.

Een donkere, diepe schorsspleet begroeid met grijs schorssteeltje. Rechts twee close-ups van deze soort.
Aan het eind van de excursie kwamen we weer terug bij de Noorder Parallelweg in het centrum. Er is – als je weet waar je naar moet zoeken – verassend veel te zien qua korstmossen in een stedelijk milieu.