Blog #8
Je moet er vroeg bij zijn!
Jan Faber
Als je dezer dagen door een park fietst (en zeker het Noorderplantsoen in de stad) kan het zo gebeuren dat je een paartje nijlganzen ziet dat enthousiast met gespreide vleugels naar elkaar staat te roepen, of dat luid roepend overvliegende soortgenoten najaagt. Het moet nog echt winter worden, en dan al baltsen en knokken voor een territorium?
De nijlgans is een ‘halfgans’ (meer eend dan gans) die van oorsprong uit midden- en zuid-Afrika komt. Mannetjes zijn gemiddeld iets groter dan vrouwtjes, en ze maken een heel ander geluid dan vrouwtjes; ze produceren namelijk een hees geluid (‘hissen’), terwijl vrouwtjes een harde heldere roep laten horen. Nijlganzen hebben niet dat groepsgevoel als van bijvoorbeeld grauwe ganzen die in Kardinge leven. Nee, nijlganzen broeden graag als paar apart, in boomtoppen of in holen van bomen met zachter hout, zoals de grote populieren in het Noorderplantsoen. En ze dulden daarbij geen soortgenoten in hun gezichtsveld!
Het is een opvallend luidruchtige soort (vraag maar aan bewoners van de singels langs het plantsoen). Hoe meer lawaai en agressie, hoe meer succes, lijkt het wel. Vandaar dat vroege aanwezig zijn bij hun favoriete broedboom, en het felle verdedigen tegen laatkomers die broedplaatsen komen inspecteren.
De eerste kuikens die je in het voorjaar ziet, zijn vaak nijlganzen, ook al vriest het dan nog en is er weinig te eten voor oud en jong. Ik heb bij vroege broeders (dan heb ik het over februari) ook niet van die grote legsels gezien van latere of tweede broedsels. Want twaalf jongen of meer is dan heel normaal. Wil je met succes en liefst een aantal jaren achterelkaar broeden op een favoriete broedplek, dan lijkt een vroege start met twee jongen en een tweede legsel met tien een betere strategie dan eén legsel van twaalf wat later in het seizoen…
Sommige laatkomers verstoppen zich zo onopvallend mogelijk in een hoekje van het plantsoen om niet dagelijks een paar keer die vroege macho’s achter zich aan te krijgen, en verdwijnen zo gauw mogelijk na het uitkomen van de jongen uit het plantsoen (te voet! ’s nachts?).
Als nijlgansjongen trouwens hun eerste week overleefd hebben, lukt het de waakzame ouders meestal ook om ze volwassen te krijgen. En voor meeuwen, reigers en snoeken zijn ze dan te groot.
In Nederland broedt de nijlgans sinds 1967 in het wild. Ze broeden graag in steden (waar ze gevoerd worden en niet bejaagd). Den Haag en Groningen hebben de grootste bevolkingsdichtheid en zijn een soort kraamkamers vanwaaruit de rest van het land (en ook België en Duitsland) bevolkt worden. Dat kan in kaart gebracht worden omdat ze in steden geringd kunnen worden met kleurringen.
Doordat veel Groninger nijlganzen geringd zijn, worden leuke waarnemingen gedaan, zoals dat een paartje dat in de buurt van de muziekkoepel in het Noorderplantsoen broedt, ook vaak in een parkje langs de Eikenlaan bij de spoorbrug zit. Die zou ik volgend jaar graag willen spotten als ze met hun kroost uit de broedboom springen en in ganzenmars via de Kerklaan uit het plantsoen vluchten!
Foto’s: Ana Buren (boven), Jan Faber (midden en onder)