
Akkeronkruiden
Akkeronkruiden
Akkers worden ieder jaar na de oogst omgeploegd en vervolgens opnieuw ingezaaid. Wilde planten die in staat waren te gedijen in zo’n gebied kwamen van oudsher onbedoeld ook op de akkers voor.
Vaak zijn het soorten die met de granen en andere gewassen meekwamen uit het Midden-Oosten en uit Zuid-Europa.
Uiteraard werden en worden ze door de boer als onkruid gezien, omdat ze de opbrengst verminderen of in ieder geval ongewenste bijmenging in de oogst veroorzaken.
Afhankelijk van het type gewas zijn er twee groepen onkruiden: de kruiden tussen halmvruchten (granen) waar niet gewied kon worden en de hakvruchten (zoals knollen) waar tijdens de groei wel gewied werd. Dat wieden gebeurde vroeger met een hak, een soort omgekeerde schoffel. Vandaar de naam hakvruchten.
Waar gewied werd konden alleen planten gedijen die heel snel zaad maken of waarvan plantendelen weer gemakkelijk kunnen wortelen. Op graanakkers groeiden andere onkruiden die aangepast waren aan het ritme van het gewas, d.w.z. waarvan de zaden kiemen ongeveer tegelijk met dat gewas en bloeien en zaad vormen vóór de oogst.
Met de opkomst van onkruidbestrijdingsmiddelen en met het verdwijnen van de traditionele gewassen ten gunste van de maisteelt zijn veel van de akkeronkruiden verdwenen of zeldzaam geworden.
Heemtuin Weusthag Hengelo
In de heemtuin staan tussen de gekweekte gewassen op de akkers, en met name tussen de granen, ook veel akkeronkruiden. Daarnaast is er een apart akkertje dat bestemd is voor deze akkeronkruiden. Dit wordt elk jaar omgespit en vervolgens komt spontaan een heel scala planten weer op uit het zaad van het vorige jaar. Soms wordt zaad toegevoegd van planten die dreigen te verdwijnen van het akkertje.
Enkele soorten in het akkertje met alleen akkeronkruiden:
Korenbloem – Centaurea cyanus
Waarschijnlijk is de korenbloem met zijn opvallend blauwe bloemen de meest bekende graanakkerplant. Ze komt vooral op de zandgronden voor, en was daar een veelvuldige begeleider in roggeakkers. Oorspronkelijk is het een steppeplant die als cultuurvolger meekwam met de granen uit zuidoostelijke gebieden. Korenbloemen gedijen het beste tussen wintergranen. Ze vormen dan in de herfst een rozet en komen in het daaropvolgende jaar tot bloei.
Ze zijn zeer gevoelig voor chemische onkruidbestrijdingsmiddelen en daardoor zijn ze in de tweede helft van de vorige eeuw grotendeels van de akkers verdwenen. Hier en daar zijn ze nog te vinden langs steile randen van essen, bij slootranden langs akkers en in toenemende mate op roggeakkers in natuurgebieden.
Bolderik – Agrostemma githago
Bolderik is gespecialiseerd als graanakkeronkruid en waarschijnlijk ontstaan uit een verwante soort uit Klein-Azië. Met de granen is het over de hele wereld verspreid geraakt: het zaad werd met het graan geoogst en weer uitgezaaid. Omdat het alleen op graanakkers gedijt, is het ook gedoemd te verdwijnen: goed schonen van het graan en afwisseling in de verbouwde gewassen bleken effectieve bestrijdingsmethoden. Het zaad heeft maar een beperkte kiemkracht.
De plant werd al in het begin van de vorige eeuw intensief bestreden omdat de zaden giftig zijn. Vermenging van graan met bolderikzaad veroorzaakte diverse slachtoffers.
Bolderik is nu nog hier en daar aanwezig in akkerreservaatjes. Verder maakt het vaak deel uit van wilde-planten-mengsels. Overigens blijkt dat daarin meestal gecultiveerde vormen worden opgenomen.
Bolderik bloeit in juni-juli met prachtige paarsroze bloemen en opvallende uitstekende kelkbladen. Ook na de bloei is de plant nog goed te herkennen aan die vijf spitse kelkbladen.
Gele ganzebloem – Chrysanthemum segetum
De Ganzebloem hoort bij de composieten, net als bijvoorbeeld de Margriet. De bloem is helemaal geel en bloeit in de zomer.
Als akkerplant is hij vanuit het Middellandse Zeegebied verspreid over West- en Midden-Europa, en komt inmiddels ook voor in Noord-Amerika, Midden- en Zuid-Afrika en zelfs in Nieuw-Zeeland.
Ganzebloemen kwamen vooral voor op hakvruchtakkers, met name tussen aardappels en bieten. Daarnaast waren ze ook te vinden op zomergraanakkers. Op maisakkers kunnen ze niet groeien: de kiemplantjes worden grotendeels vernietigd bij grondbewerking in het voorjaar, mais geeft in de zomer veel te veel schaduw en ganzebloem verdraagt niet de zware bemesting die bij mais wordt toegepast.
Knopherik – Raphanus raphanistrum
Knopherik wordt vaak aangezien voor koolzaad. Het hoort net als koolzaad bij de familie van de kruisbloemigen en het heeft vaak ook gele bloemen, al zijn die meestal wat lichter van kleur. Maar naast gele bloemen komen ook witte bloemen voor. Bovendien hebben de vruchten, de hauwen (die lijken een beetje op kleine boontjes) opvallende insnoeringen.
Knopherik is waarschijnlijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, en heeft zich verspreid over een groot deel van het noordelijk halfrond. Knopherik komt als akkeronkruid zowel voor tussen granen als tussen hakvruchten. De zaden zijn lang kiemkrachtig: ook als ze diep ondergeploegd worden kunnen ze na jaren bij een volgende keer ploegen weer boven komen en alsnog uitlopen.
Akkerleeuwebekje – Misopates orontium
Het Akkerleeuwebekje is een kleine, roze soort leeuwebek. Het is een bewoner van bieten- en aardappelvelden: een hakonkruid dus. Het heeft de voorkeur voor voedselrijke, niet al te zware grond.
De zaden blijven lang kiemkrachtig.
Groot spiegelklokje – Legousia speculum-veneris
Een vrij klein, paars bloeiend plantje.De beide soorten Spiegelklokje (er is ook een Klein Spiegelklokje) zijn inmiddels zeldzame plantensoorten, die vroeger veel op graanakkers voorkwamen maar nu vrijwel zijn verdwenen. Alleen in Zuid-Limburg en langs de Gelderse IJssel zijn ze hier en daar nog te vinden.
Verbeterde landbouwmethoden en vervolgens het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen hebben de plant verdreven. Oorspronkelijk is het – net al veel andere akkeronkruiden – afkomstig uit Midden- en Zuid-Europa.