Houtwal
Houtwal
Houtwallen waren in het verleden in Twente bedoeld als afscheiding rond akkers en weilanden. Mogelijk zijn de eerste houtwallen al in de 16e eeuw ontstaan om vee binnen een weiland of vee en wild buiten een akker te houden. De meeste houtwallen zijn aangelegd bij de verdeling van de markegronden in de loop van de 19e eeuw: In het boerenbedrijf kregen ze een belangrijke plaats. Een houtwal leverde geriefhout: stelen voor gereedschap, tenen voor manden en korven, brandhout etc. De wal gaf schaduw voor het vee en werkte als windscherm.
Houtwallen zijn wat hoger dan het land ernaast: bij het uitgraven van de greppel(s) werd de grond gebruikt om een wal te maken. Op deze wal werden allerlei soorten bomen en struiken gepoot. De begroeiing werd dicht gehouden door de bomen en struiken regelmatig terug te snoeien. Daarbij bleven dan enkele bomen, meestal eiken staan: de overstaanders.
Met de invoering van prikkeldraad verdween de betekenis als veekering. Bovendien werden percelen bij elkaar gevoegd door bedrijfsvergroting en ruilverkavelingen. Daarom zijn in de vorige eeuw veel houtwallen verdwenen.
Gelukkig bestaan ze nog op een aantal plaatsen. Nu worden ze vooral gezien als belangrijke te beschermen stukjes natuur: veel planten en veel dieren vinden er een goed onderkomen. En de smalle stroken vormen een verbinding tussen grotere bosgebieden.
Heemtuin
Achter de akkers is in de Heemtuin een dichte houtwal te vinden. Hij vormt de afscheiding tussen de heemtuin en het erachter gelegen weiland. In deze houtwal zorgen vooral hondsroos, de veelbloemige roos (met kleine witte bloemen) en de sleedoorn voor een ondoordringbare muur. Evenwijdig aan de straat ligt een wat meer open houtwal met vooral hazelaars, wilgen, berken, berken en eiken.
Enkele soorten bomen en struiken in de beide houtwallen.
Sleedoorn – Prunus spinosa
In de wal achter de akkers staan enkele sleedoornstruiken.
Ze bloeien omstreeks april met kleine witte bloemen. Voor veel vroegvliegende insecten is het een belangrijke nectar- en stuifmeelbron omdat de wilgen tegen die tijd vrijwel uitgebloeid zijn. Pas na de bloei verschijnen de bladeren.
De struik heeft stevige, scherpe doorns, en dat maakt hem zo geschikt om in een houtwal mee te werken aan een ook voor vee en wild ondoordringbare versperring. Vroeger werden deze doorns bij de slacht ook gebruikt als worstepen.
In de herfst komen aan de sleedoorn kleine harde pruimpjes, die nogal wrang smaken: “slee” betekent de tanden stroef makend! Maar als de vruchten een tijd bevroren zijn geweest kunnen ze gegeten worden: in compote, of ingemaakt in brandewijn. De sleedoorn is trouwens waarschijnlijk een stamouder van de gecultiveerde pruimen.
Hondsroos – Rosa canina
Een andere stekelige struik in de wal achter de akkers is de Hondsroos.
Deze heeft trouwens brede, haakvormige stekels langs de takken, terwijl de doorns van de Sleedoorn aan het eind van de takjes staan.
De zachtroze bloemen verschijnen in het begin van de zomer; ze zijn vrij groot. De oranje rozebottels zijn langwerpig.
Rozebottels werden en worden gebruikt om gelei en sap van te maken: de dikke vlezige wand bevat veel vitamine C en caroteen ( de basis voor vitamine A). Maar ook vogels eten ze graag.
Op alle soorten rozen komen veel insecten voor. Zo groeit de rups van de rozebottelmot op in een rozebottel. En behangersbijtjes snijden ovale stukje uit de bladeren om daarmee nestjes voor hun larven te maken in holle stengels
Hondsrozen worden vaak gebruikt als onderstam voor gecultiveerde rozen.
Hazelaar – Corylus avellana
In beide wallen zijn een aantal hazelaars te vinden.
Naast elkaar komen veel takken uit de stoel: de onderstam tot waaraan gesnoeid is. Het blad is ongeveer even lang als breed met een puntige top.
Hazelaars bloeien al heel vroeg in het voorjaar, soms al in januari, voordat de bladeren verschijnen. De katjes met veel geel stuifmeel zijn de mannelijke bloemen, De vrouwelijke bloempjes lijken net op bladknoppen, maar ze zijn te herkennen aan de kleine rode draadjes aan de top: de stempel.
In de zomer vormen zich de hazelnoten, die in september rijp worden. Deze noten worden graag gegeten door muizen, eekhoorns en vogels, zoals de vlaamse gaai, boomklever en grote bonte specht. Door het gesleep met noten vindt verspreiding plaats.
De dunne takken van de hazelaar , “tenen”, werden vroeger gebruikt voor allerlei soorten vlechtwerk: als basis voor lemen muren, voor manden en voor hekken. Dikke takken waren goed brandhout.
Laag bij de grond zijn in de houtwal veel planten te vinden die daar op een beschutte plek, maar met toch redelijk veel licht een goede groeiplaats vinden. Het zijn kruidachtige planten, d.w.z. ze hebben geen houten stengels zoals de struiken en bomen die de eigenlijke houtwal vormen. Onder de hazelaars staan bijvoorbeeld viooltjes, dagkoekoeksbloemen, look-zonder-look en dolle kervel. Onder de hondsrozen vindt u kleine maagdenpalm, grootbloemmuur en boterbloemen.
Haagbeuk
In de wal langs de weg staan een aantal haagbeuken. Door het terugsnoeien hebben ze ieder een aantal stammetjes die uit de stobbe groeien. Haagbeuken kunnen ook uitgroeien tot bomen.
Maar ze kunnen ook goed tegen snoeien en zijn zelfs heel geschikt voor het maken van heggen.Dat levert nog wel eens begripsverwarring op: een haagbeuk is niet een beuk die als haag gebruikt wordt, maar een heel andere soort boom dan een beuk, waar trouwens ook wel heggen van gemaakt worden.
De bladeren van een haagbeuk lijken wat vorm betreft wel wat op die van een beuk. Maar ze zijn niet zo glad, en de rand is dubbelgezaagd: in de grove tanden langs de rand zitten weer kleine zigzagjes.
Het hakhout van haagbeuken uit houtwallen werd vroeger als brandhout gebruikt. De bebladerde takken dienden als veevoer.
Hout van haagbeuken is hard, taai en zwaar, maar het is niet geschikt voor buitenwerk: dan wordt het snel aangetast door insecten. Maar het is wel heel geschikt voor tanden van raderen, spaken en dergelijke, zoals die bijvoorbeeld in het binnenwerk van molens worden gebruikt.