Insecten
Insecten vormen een klasse die valt onder de geleedpotigen (Arthropoda). Ze zijn met bijna een miljoen beschreven soorten verreweg de grootste en meest soortenrijke groep onder de dieren en dan zijn er ook mogelijk enkele miljoenen soorten nog niet eens ontdekt. Het is niet vreemd dat je insecten dus overal tegenkomt, niet alleen op land maar ook in het (zoete) water. In de zee kunnen slechts enkele soorten overleven .
Wanneer en hoe de insecten precies zijn ontstaan is niet bekend. De oudste gevonden fossielen van insecten zijn ongeveer 350 miljoen jaar oud maar er wordt algemeen aangenomen dat insecten nog verder terug gaan in de tijd. Al met al zijn er op het vlak van de ontstaansgeschiedenis van het insect aanzienlijk meer vragen dan antwoorden.
Lichaamsbouw
Tekening 2. Kop (Head), Borststuk (Thorax) en Achterlijf (Abdomen)
Insecten zijn eenvoudig van andere geleedpotigen te onderscheiden door hun lichaamskenmerken. De lichaamsvormen binnen het insectenrijk zijn heel verschillend maar ze hebben echter altijd een lichaam dat de verdelen is in drie delen: de kop, het borststuk en het achterlijf. Die onderdelen zijn niet altijd even makkelijk te onderscheiden. Denk bijv. aan het lieveheersbeestje; hier zijn een aantal delen ‘versmolten’ en lijkt daarom maar uit één deel te bestaan. De mier daarentegen oogt juist uit meer dan drie delen te bestaan.
Kop
De kop bevat de ogen, de kaakdelen en de voelsprieten. Insecten hebben twee voelsprieten waarin zich soms de smaak- en reukzintuigen bevinden en soms ook de oren. Bij bijen, vlinders en sommige vliegen zitten de smaakzintuigen overigens op de poten. Insecten hebben zogenaamde facetogen. Dit zijn samengestelde ogen die soms wel uit duizenden ‘afzonderlijke’ ogen zijn opgebouwd. Vaak zijn er ook zgn. puntogen (ocelli): deze zitten meestal boven op de kop en nemen meestal alleen maar licht en donker waar. Op de kop bevinden zich ook de kauworganen (boven en/of onderkaak). Insecten krijgen hun eten binnen door te likken, te zuigen (bijv. de mug) of door te bijten of te kauwen (bijv. de kever).
Borststuk
Het borststuk draagt de (drie paar) poten en de eventuele vleugels. Insecten hebben altijd zes poten en dat is onder andere een reden waarom spinnen niet onder de insecten vallen: zij hebben er acht. Bijna alle insecten hebben vleugels, alhoewel ze niet door elk insect ook daadwerkelijk gebruikt worden. Sommige vleugels zijn niet (meer) geschikt om mee te vliegen. Insecten zijn de enige ongewervelde dieren die kunnen vliegen.
Achterlijf
Het achterlijf herbergt de spijsverterings- , uitscheidings- en voortplantingsorganen en een groot deel van het ademhalingssysteem. Insecten halen door hun achterlijf adem. De ademhaling vindt plaats via een vertakt netwerk van buisjes dat door het hele lichaam loopt, de tracheeën genaamd. Insecten hebben geen longen; via minieme luchtgaatjes in het lichaam (stigma of spiracle genaamd) komt de zuurstof direct in de tracheeën terecht en wordt zo naar de cellen gebracht. Bij het uitademen komt koolzuurgas en water door dezelfde buisjes weer naar buiten.
Pantser
Het lichaam van een insect – dat tegelijkertijd de huid en het skelet is – bestaat uit een hoornachtig pantser (chitine) dat redelijk hard is. Het houdt het lichaam bij elkaar en beschermt het tegen o.a. uitdroging. Het chitinepantser is samengesteld uit een groot aantal kleine delen (segmenten) die met elkaar verbonden zijn. Hier bevinden zich veel klieren, zoals bijv. de geur- of de vervellingsklieren. De oppervlakte is bedekt met (gif)haartjes, zintuighaartjes en schubben.
De lengte van een insect varieert tussen de 0,2mm en de 35cm maar uiteraard zijn er uitzonderingen.
Voortplanting
Er zijn verschillende – en soms bijzondere – manieren waarop insecten zich voortplanten. De meest voorkomende manier is via paring; het sperma van het mannetje wordt direct naar de eicellen geleid, waar de bevruchting plaats vindt. Het kan ook zo zijn dat het sperma opgeslagen wordt in het lijfje van het vrouwtje, om later pas gebruik te worden. De koninginnen van bijen en wespen paren in de nazomer, maar maken pas eitjes aan in de lente. Tot die tijd blijft de sperma van het mannetje in het lichaam van de koningin opgeslagen.
Een andere manier is een ietwat lugubere vorm van bevruchting, de zgn. traumatische inseminatie. Het mannetje maakt simpelweg een gat in het lichaam van het vrouwtje en brengt zo zijn sperma over. Maar er zijn nog diverse andere manieren, waaronder de vorm waarbij het vrouwtje helemaal geen mannetje nodig heeft voor de voortplanting.
Eitjes
De eitjes van insecten zijn erg klein. Ze komen na enkele dagen uit of na enkele maanden, soms na een winterrust. Zij hebben allerlei vormen, kleuren en kenmerken, afhankelijk van het insectensoort. Alle insecten produceren eitjes, maar niet altijd komen de eitjes uit buiten het lichaam van het vrouwtje. In deze gevallen wordt de insectensoort ‘eierlevendbarend’ genoemd. Er zijn zelfs soorten waarbij ook de verpopping in het moederlijf plaatsvindt (Luisvliegen).
Meestal zijn de insecten al lang dood als hun eitjes uitkomen en moederzorg is dan ook niet gewoon. Uiteraard zijn ook daar weer uitzonderingen op, zoals bijvoorbeeld bij sommige wantsen. Zij zorgen voor hun nakomelingen en soms zelfs in een soort crèche, met meerdere moederwantsen die waken over de nimfen. Ook oorwormen zijn een goed voorbeeld van moederzorg.
Ontwikkeling
Het pasgeboren en nog niet volwassen insect wordt larve of nimf genoemd, het volwassen insect wordt imago genoemd.
Larve
De larve is een onvolwassen vorm van een aantal groepen insecten en kenmerkt zich door een wormachtige vorm, meestal zonder of met slecht ontwikkelde pootjes. Voorbeelden hiervan zijn kevers, vliegen en muggen, wespen, bijen etc. Larven eten zich vol op de plek waar ze uit het ei komen of vlak daarbij, denk dan aan een stuk fruit, een boom of een dood dier. De larve vervelt meerdere malen tijdens zijn groei. Als de larve volledig ontwikkeld is, verpopt hij. Na enige tijd, soms na een winterrust, komt de pop uit en komt het volwassen insect tevoorschijn. Het volwassen insect groeit niet meer en vervellen doet hij dan dus ook niet meer.
Nimf
De nimf is ook een onvolwassen vorm van een aantal soorten insecten, alleen lijkt deze jeugdige vorm al op de volwassen versie. Voorbeelden hiervan zijn sprinkhanen en krekels, kakkerlakken en oorwormen. De nimf lijkt op het volwassen exemplaar maar is veel kleiner, de vleugels ontbreken en vaak is hij nog niet uitgekleurd. Daarnaast zijn de voortplantingsorganen nog niet ontwikkeld. Nimfen zijn veel mobieler dan larven en zij blijven vaak niet op een plek maar gaan actief op zoek naar voedsel.
Groei
Het jonge insect groeit stapsgewijs, door middel van vervellingen. Na de laatste vervelling (het aantal keren dat een nimf/larve vervelt verschilt per soort) is het insect volwassen en heeft dan pas bruikbare vleugels en kan zich ook dan pas voortplanten. Deze stapsgewijze ontwikkeling is nodig omdat het omhulsel (exoskelet) van het insect niet erg elastisch is en daarmee de groei tegenhoudt. Door vervelling werpt hij het te kleine omhulsel af en hij heeft daaronder een nieuwe omhulsel aangemaakt. Het groeien gebeurt vlak na de vervelling omdat dit het enige moment is waarop het omhulsel zacht en rekbaar is. Vervolgens wordt ook dat nieuwe omhulsel weer minder elastisch en te klein waardoor er wederom een vervelling plaatsvindt. Dit proces gaat door totdat het insect volledig uitgegroeid en dus volwassen is. Een volwassen insect vervelt niet meer.
Gedaanteverwisseling
De meeste insecten maken een volledige of onvolledige gedaanteverwisseling door. Bij een onvolledige gedaanteverwisseling lijkt het onvolwassen insect al sterk op het volwassen insect. Bij een volledige gedaanteverwisseling lijkt het jonge insect in het geheel niet op het volwassen insect, denk daarbij aan de rups en de vlinder of de larve en de kever.
Foto 3. Wapendrager (Phalera bucephala). Deze nachtvlinder lijkt sterk op een klein berkentakje.
Verdediging
Insecten hebben veel vijanden. Er zijn maar weinig insecten die kiezen voor de aanval om zich te verdedigen. Vaak maken ze door hun geringe grootte geen schijn van kans. Verbergen of weglopen is vaak de beste methode. Ze hebben ook andere – net zo effectieve – manieren ontwikkeld om zichzelf te beschermen.
Sommige insecten zijn meesters in het nabootsen van plantendelen of andere – meestal gevaarlijke – insecten om hun vijanden te misleiden. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de zweefvlieg die erg veel op een wesp lijkt, maar die geen angel heeft en dus ongevaarlijker dan de wesp die hij nabootst. De Wandelende Tak is een mooi voorbeeld van een insect dat zichzelf d.m.v. zijn uiterlijk volledig kan laten ‘verdwijnen’ in een plant. De meeste nachtvlinders zie je nauwelijks zitten tegen de boomstam door hun perfecte camouflage.
Foto 4. Bij het wegspringen komt bij deze sprinkhaan ineens de felle rode kleur van de ondervleugels tevoorschijn.
Veel insecten hebben ook felle kleuren, die synoniem staan voor ‘giftig’. Ze geven daarmee aan dat ze niet alleen erg onsmakelijk zijn, maar ook giftig. Soms komt die felle kleur pas tevoorschijn als het insect wegvliegt of beweegt, vanwege het schrikeffect. Met name de sprinkhanen zijn daar een goed voorbeeld van. Sommige vlinder hebben zogenaamde oogvlekken op vleugels zitten die bij het wegvliegen ineens tevoorschijn komen. Die grote ‘ogen ‘ doet de vijand vermoeden dat hij te maken heeft met een veel groter dier dan dat de vlinder in werkelijkheid is.
Er zijn ook insecten die zich echt verdedigen, bijv. door het steken met een angel. Voorbeelden hiervan zijn bijen, wespen en hommels. Mieren kunnen bijten en spuiten soms ook mierenzuur, wat veel pijn veroorzaakt. Er zijn weinig insecten die echt hard bijten, maar sommige kevers zijn er ware meesters in. Overigens is het harde pantser van de kever ook een goede verdediging. Muggen bijten niet ter verdediging, maar om bloed te zuigen dus die tellen niet mee als bijtend verdedigend insect. Zo heeft elke groep insecten wel zijn eigen handigheidje bedacht om de vijand te slim af te zijn.
Gedrag
De levenswijze van insecten is zeer verschillend. Er zijn weinig sociale insecten, alleen de termieten en de vliesvleugeligen zoals hommels, bijen en mieren leven in grote groepen samen. Ze hebben een koningin die vaak vele jaren oud kan worden. Het hele volk staat in dienst van de koningin en ze werken samen om de kroost te beschermen. Andere insecten mogen dan wel in grote getale voorkomen – denk aan de sprinkhanenplagen – maar ze zijn niet sociaal: ze werken niet samen als een volk. Ze bevechten elkaar nog steeds om voedsel en een partner.
Het belang van insecten
Insecten zijn er in alle vormen en maten, ze zijn zeer talrijk en komen nagenoeg overal voor. De combinatie van de vele soorten en de talrijkheid maken dat ze een belangrijke schakel zijn in een ecosysteem. Alleen in het zoute zeewater hebben ze een te verwaarlozen rol want daar komen slechts enkele soorten insecten voor. Insecten dienen vaak als voedselbron voor vele
andere diergroepen, die zonder de insecten geen vorm van bestaan hebben. Ook veel planten zijn afhankelijk van de insecten voor hun voortplanting; de insecten helpen bij de bestuiving . Zodra het insect op zijn gastheer landt, zorgt de plant ervoor dat hij stuifmeel meeneemt en bij de volgende bloem weer wat achterlaat.
Insecten kunnen echter ook schade aanbrengen, vooral de mens heeft hier last van met zijn landbouw en kassen. Als insecten in grote getale in een gebied voorkomen, kunnen ze ook enorme schade in de natuur aanrichten. Denk bijv. aan de sprinkhanenplagen waarbij hele stukken kaal gevreten worden.
Foto 5. Stalletje met insecten in Bangkok
Mensen maken daarentegen ook gebruik van de insecten als biologische bestrijding in kassen of als voedsel. Met name die laatste optie is tegenwoordig steeds belangrijker aan het worden. Insecten zijn een goede bron van eiwitten en ze zijn talrijk en weinig milieubelastend. In vele delen van de wereld wordt het eten van insecten als de normaalste zaak van de wereld gezien, alleen willen enkele West-Europese landen (waaronder ook Nederland) hier nog niet aan. Maar gezien het dreigende voedseltekort, is het slechts een kwestie van tijd voor ook die westerse landen overstappen op insecten als voedselbron.