Handen houden aarde en regenwormen vast.

Groencafé – de wondere wereld van wormen

Westerveld 10 december 2025

Ruim 40 personen hingen op 27 november aan de lippen van ‘de wormenman’ Jeroen Onrust. Deze wetenschapper van de Rijks Universiteit Groningen verdiept zich al sinds 2000 in wormen. Eerst als onderdeel van de voedselketen van vogels, zijn oorspronkelijke studie-object. Later krijgen de wormen vooral zijn aandacht; dag én nacht. Hij telt en bekijkt ze op een zelfgemaakt karretje, een ‘buikschuiver’, zodat hij ze zo dicht mogelijk bij de aarde kan observeren.

Want waarom doen weidevogels, die wormen als hoofdvoedsel hebben, het slecht terwijl Nederland een hoge wormdichtheid heeft? Hij ging te rade bij Darwin, die in 1881 ‘Het wormenboek’ schreef. Dé regenworm blijkt niet te bestaan. Er zijn wel 30 soorten, allemaal biobouwers, maar met verschillende taken en leefomgevingen. Wormen zijn in te delen in rode en grijze wormen.

De rode leven in de bovenste grondlaag/strooisellaag (ca. 10 cm) en hebben pigment aangezien ze af en toe bij het naar boven kruipen aan de zon blootgesteld worden en pigment ze dan kan beschermen. Rode wormen eten strooisel en verteren het tot humus. Je kunt wormenholletjes en bladpropjes zien als je goed kijkt. Ze zijn beweeglijker en voor vogels (ook met korte snavels) daardoor beter detecteerbaar.

De grijze wormen zijn doorzichtig en leven dieper in de aarde. Zij leven van organische stoffen in de aarde. Zij maken in het voorjaar (schoonmaak)hoopjes.

Bij weidevogels is er onderscheid te maken tussen tast- en zichtjagers. Zij richten zich op verschillende soorten wormen. Wulpen en grutto’s met hun gevoelige snavels zijn bijv. tastjagers. Zichtjagers zoals kieviten en plevieren zijn kwetsbaarder omdat ze afhankelijk zijn van klimaat/weer. Bij grote droogte zitten de wormen voor hen te diep. Als er variatie en reliëf zit in het land is dat voor vogels gunstig, omdat je dan verschillende microklimaatjes hebt; voor ieder wat wils. Ook doen rode wormen het veel beter op ruige mest dan op (diep geïnjecteerde) drijfmest. Ruige mest verrijkt de strooisellaag, injecties van drijfmest verstoren de bovenlaag en de (soms jaren oude) wormengangen. Het tijdstip in het jaar van het uitrijden van de mest is ook belangrijk. Tussen februari en begin april levert de meeste wormen op.

Als boeren met een aantal uitkomsten van Jeroen rekening houden kunnen ze zonder al te grote ingrepen toch (veel) meer wormen op hun land krijgen; fijn voor de vogels én leidend tot een beter doorlaatbare grond waar verschillen in nat en droog beter opgevangen kunnen worden.

Als afsluiting kon iedereen nog wormen bekijken (en voelen) die Jeroen had meegenomen. Al met al een hele interessante avond!

Tekst en foto Marijke Wulp

Deel deze pagina