Landschap

Museum Staal ontmoet IVN-NMA

Noordmidden Achterhoek 4 januari 2024

Het is frisjes deze zondagmiddag als wij ons in de hal van Museum Staal verzamelen. Vandaag is er een coproductie tussen Museum Staal en IVN  met als thema “Bomen”. In Museum Staal is dit jaar het thema “Bomen over bomen”, een goed bezochte expositie. IVN heeft als jaarthema “Bossen”. Dat sluit naadloos bij elkaar aan. Homme Siebenga, natuurgids van het IVN zal ons vanmiddag meenemen op een rondgang langs bomen in de buitenlucht op het Elger, een klein parkbos aan de rand van de Almense dorpskern. Er hebben zich zo’n tien deelnemers aangemeld, niet allen de jongste meer, maar allen vitaal.

Om half twee begint Homme de wandeling voor de ingang van het museum. Daar staan enkele boomschijven en aan de hand van een tekening legt Homme de doorsnee lagen in de boom  uit. Zo is het cambium de belangrijke laag voor de diktegroei. Ook de zo interessante sapstroom wordt besproken. Hoe kan water tegen de zwaartekracht opstijgen naar de bladeren hoog in de boom? Homme vertelt dat er drie oorzaken voor zijn. Door de verdamping in de bladeren vindt er zuigkracht plaats. Verder is er de capillaire werking en een druk vanuit de wortels.  Omlaag wordt de sapstroom  voor de hand liggend geholpen door de zwaartekracht. Het centrum van een boom bestaat uit dood hout, die de boom steun verleent en zo zijn ruggengraat vormt. Onze gids toont ons een kaart waarop de voor elke boom typerende bladeren en vruchten staan.  Een boom groeit gemiddeld zo’n 2,5 centimeter per jaar in doorsnee. Het is straks thuis leerzaam en boeiend om bomenillustraties te bestuderen in een mooi bomenboek.

Inmiddels zijn we op pad gegaan, niet ver, want tegenover Museum Staal staat een grote Linde voor de ingang van de Hoofdige Boer. Hij wordt geschat op zeventig jaar maar is helaas gedoemd dood te gaan door een parasiet, die zich in hem heeft genesteld: de honingzwam.

We slaan links af, de Staringweg in, genoemd naar de hier zo bekende dichter A.C. W. Staring. Naast het terras van de Hoofdige Boer staan twee zomereiken en ook een enkele wintereik.  Kenmerkend voor de zomereik is dat het blad geen steeltje heeft, terwijl dit bij de wintereik wel het geval is. De eikel heeft bij de zomereik juist wel een steeltje, zo leren wij weer bij. Op de zomereik komen in de zomer wel zo’n 400 verschillende soorten insecten af. Hij heeft een typische schors, die eigenlijk niet te verwarren is met andere boomsoorten. Aan de noordzijde van de stam groeit laddertjesmos, juist omdat aan die zijde er de minste zon opvalt. Een andere eik is nog de Amerikaanse eik.

We bekijken iets verderop de Grauwe  Abeel, een populierensoort, met zijn typische witte onderkant van de bladeren en een kenmerkend patroon op de bast. Iets verderop, we zijn inmiddels op de Blauwedijk, bekijken we de pseudorobinia met zijn opvallende kenmerk: een hele oude stam en zeer jonge blaadjes, elkaars tegenpolen. De peulen geven zaailingen. Bij elke boom wordt ook aangegeven hoe het is te gebruiken: eikenhout is geliefd voor meubels,behalve dat van de Amerikaanse eik, dat minder goed is. Acacia hout is zeer hard en wordt veel gebruikt.

Links zien we de meester Heuvelweg. Deze onderwijzer, die les gaf in Borculo, heeft in de vorige eeuw het boerenleven beschreven in een nog altijd heel goed en boeiend  leesbaar boek. Aan de hand van elke maand beschrijft hij heel beeldend wat er zich in de natuur en bij de mensen afspeelt.

Inmiddels zien wij rechts van ons het doel van onze tocht: ’t Elger. Een klein landgoed, dat vooral bekend is geworden omdat de bekende schilderes Jeanne Bierema Oosting daar woonde van 1955-1994. Eerst alleen in de zomer (“in de winter is Almen een doods dorp”citeer ik haar) en woonde zij in de winter in Amsterdam. Maar naarmate zij ouder werd viel het met die winters blijkbaar wel mee en woonde zij er tot aan haar dood het gehele jaar.

We staan stil bij een notenboom, buigen ons over de vraag hoe het een eekhoorn lukt om zo’n harde walnoot open te krijgen. Iets verderop staat in het parkbos een mooie kardinaalmuts, waarvan de roodroze vruchten inderdaad die vorm hebben, waardoor hij gemakkelijk herkenbaar zijn. Voor vogels een zeer geliefde vrucht. Inmiddels verschijnt zelfs de zon op het toneel en wordt het aangenaam in temperatuur. We lopen om de vijver van het Elger heen, waarin zeer veel essen in het water staan.

Bordjes geven aan dat hier het Graaflandschap doorheen loopt en ook het “rondje Almen”.

We bekijken een hazelaar en een moerascipres. Een koolmeesje hupt van tak naar tak. Rozenbottels zitten nog aan hun struiken. “Als een vlag”zo vertelt Homme,” beschermen bij een beuk”,de onderste takken de wortels tegen teveel zonlicht.” Van deze nuffige dame, zoals zij wordt genoemd, staan er ook hier velen.  De rode koolzwam is de symbiont van de beuk. In deze samenwerking voeden zij elkaar  De suiker van de boom gaat naar de zwam en voedingsstoffen van de zwam naar de boom.

Het is een loofbos, waarin ook de berken staan. De berk is een pionier, die wel 300 miljoen zaadjes kan afgeven. Hij  groeit op braakliggende gronden, maar zodra het een bos geworden is vaak het lootje legt. Dit laatste is te herkennen aan zijn steeds donkerder wordende witte bast.

Door het parkbos lopend zien wij nog veel hulst met mooie rode bessen en ook nog elzen. Bij een taxus, ook wel venijnboom genoemd, wordt verteld dat deze zeer giftig is en paarden er aan kunnen sterven. Het wordt ook als medicijn gebruikt bij eierstokkanker. Een taxus kan duizenden(!) jaren oud worden. Er werden vroeger bogen van gemaakt om pijlen af te schieten, die zo krachtig waren dat ze zelfs door een maliënkolder heen konden gaan.

In 1970 waren er twee grote stormen met veel omgewaaide bomen. Sindsdien is men er toe overgegaan deze bomen, het dode hout te laten liggen, wat veel beter is voor de biodiversiteit. Doorwandelend  komen nu bij een weiland, waar vroeger de Welshpony’s van Twan Welsprong stonden, samen met enkele schapen.

We komen bij een informatiebord: Het Almens Ommetje, waarop we het volgende lezen:

“De molenaarsfamilie Markvoort koopt steeds meer grond. In 1869 komt het Elger in haar bezit. Voor die tijd was het onderdeel van het landgoed Ter Meulen. In 1885 laat G. Markvoort het huis ‘t Elger bouwen, waarna hij de Mölle verlaat  waar hij eerst woont. In de tuin van het Elger werden bij de bevrijding veertig Canadese militairen begraven, die een jaar later in Holten werden herbegraven. Het grote huis ernaast is de pastorie, gebouwd in 1846 waar tien dominees hebben gewoond. In 1972 is deze verkocht.

Het Elger is na de dood van Jeanne Bierema Oosting in bezit gekomen van mevrouw van de Brink, een makelaar uit Amsterdam en wordt nu bewoond door de dochter van een bekende Achterhoeker.  In de verte zien we de boerderij van Pien Pon en Geert de Groot, die zij in 2001 kochten en er een boek over schreven:” 350 jaar de Mölle. “

We keren terug van al deze wereldse zaken naar de natuur en bekijken de besjes van klimop, die sierlijk tegen de bomen groeien. Klimop is een kruid dat tegen hoofdpijn helpt. We zien nog enkele parasolzwammen en sluiten af met een verhaal bij een rode beuk, die bij het Elger staat. Deze wordt, omdat een rode beuk zeldzaam is, ook wel de notarisboom genoemd, omdat hij wat meer standing gaf aan een tuin. Geliefd  bij de notabelen. Inmiddels is hij niet echt zeldzaam meer.  Nog even doorlopend aangekomen bij Museum Staal bedanken wij Homme Siebenga voor deze coproductie van Museum Staal en het IVN met een flink applaus. We besluiten het museum te  bezoeken en kunnen bij een kop thee terug zien op een boeiende natuurmiddag.

Ontdek meer over

Deel deze pagina