Wilgen

Sommige wilgensoorten zijn laagblijvende struiken, andere soorten worden hoge bomen. Zo kan de Schietwilg 20 meter hoog worden, de Boswilg een meter of 8 en de geoorde wilg 2 à 3 meter. Wilgen houden van een vochtige omgeving en groeien snel.

Uitlopen
Afgezaagde takken lopen gemakkelijk weer uit wanneer ze in de grond gezet worden. Ook uit de stam van omgevallen wilgen groeien haaks op de stam weer jonge takken. Zo kan de wilg zichzelf snel vernieuwen.

Hooikoorts
Wilgen zijn tweehuizig, dus je hebt bomen of struiken met een mannelijke bloeiwijze en exemplaren met een vrouwelijke bloeiwijze. Beide bloeiwijzen worden katjes genoemd. Aan de mannelijke wilgenkatjes komen gele helmknoppen met stuifmeel. Omdat de wilg vroeg bloeit is dit een belangrijke bron van stuifmeel en nectar voor insecten. Maar bij mensen kan het stuifmeel, ook wel pollen genoemd, al vroeg in het jaar hooikoortsklachten geven.

Spuugbeestjes
Wanneer je in de lente onder wilgentakken loopt, voel je nog al eens druppels uit de boom vallen. Dit kan goed veroorzaakt worden door schuimcicaden ook wel spuugbeestjes genoemd. De larven van spuugbeestjes maken klodders schuim waarin ze zich schuilhouden. Dit doen ze om uitdroging te voorkomen en zich tegen vijanden, zoals vogels en spinnen, te verweren. Het schuim maken ze door sap uit de wilg te zuigen en dit weer uit te scheiden via de anus. Daar wordt het vermengd met een soort wasachtige vloeistof en lucht. Zo ontstaan de witte schuimklodders. Doordat het schuimbeestje steeds vocht uitscheidt, valt het overtollige vocht als heldere druppels uit de boom. In de zomer groeit de larve uit tot een cicade, een soort boomkrekel, van zo’n 7 mm groot.