De Oehoe in Nederland

Spreker: Gejo Wassink
Datum: 12 juni 2019
Locatie: Zonnebrinkkerk te Winterswijk

De zaal is, zoals we inmiddels al gewend zijn in Winterswijk, goed gevuld met vogelliefhebbers.

Gejo Wassink, aangekondigd als de “Oehoeprofessor”, is al sinds 2002 betrokken bij onderzoek en bescherming van de oehoe. Hij heeft een bureau op het gebied van natuuronderzoek en is tevens bestuurslid van de Oehoe Werkgroep Nederland. Met prachtige beelden en interessante verhalen nam hij ons mee in de wereld van deze grootste uilensoort.

Door bejaging was de oehoe tussen 1935 en 1965 in Duitsland praktisch uitgestorven. Dankzij herintroductie en een fokprogramma keerden ze daar terug. Ze staken de grens over en vonden in 1997 geschikte broedplaatsen in de Enci-groeve in Maastricht en in 2002 in de steengroeve in Winterswijk.

Nu verspreidt de oehoe zich verder naar West-Nederland. De oehoe-werkgroep krijgt dikwijls valse meldingen. Door onzekere waarneming van het formaat vindt verwisseling met de ransuil plaats. Deze laatste is echter twee keer zo klein, heeft een krans om de kop en weerhaakjes aan de veren. De oehoe heeft een spanwijdte van 160-170 cm, klauwen ter grootte van een mensenhand en nagels van 3-4 cm. En hoor je jongen piepen? Dan zijn het beslist geen oehoejongen want die piepen niet. Tamme ontsnapte oehoes (ze mogen gehouden worden!) zijn gewend aan mensen, proberen op ze te landen en/of vallen ze aan en komen dan in de publiciteit als “terror-oehoes”.

Van oorsprong zijn oehoes bergbewoners, maar ze voelen zich inmiddels op vele terreinen thuis. Gejo laat ons voorbeelden zien van nieuwe leefgebieden: steengroeves, zandafgravingen, nesten op de bodem, oude haviksnesten, op silo’s, bij de kunstmatige heuvels van vuilstortplaatsen en bij puinbrekers. De nieuwste trend zijn bosgebieden, als er maar rugdekking is, zoals een mantel van takken. Met eigenaren van commercieel gebruikte locaties worden oplossingen gezocht aangaande bescherming. Regelmatige activiteiten vormen geen belemmering, want ze kunnen wennen aan geluiden en verlichting.

Oehoes bouwen geen nest, maar zoeken een richel of krabben een kuiltje. Door de goede schutkleur zijn ze moeilijk te spotten, pluimpjes (dit zijn geen oren!) verraden de jongen. Met 6 à 7 weken springen de jongen naar beneden, ze vliegen dan nog niet, maar blijven op de grond.

Het voedsel van de oehoe bestaat vooral uit houtduiven (35% ), postduiven, bruine ratten, egels, kraaien, meerkoeten en konijnen of zelfs een jonge vos. Veren worden niet uitgetrokken, maar ingeslikt. Bij een egel wordt de sluitspier opengebeten en daarna wordt ie leeg-gelepeld. Uit een telling blijkt dat één broedpaar van mei tot november 276 kg vlees kan verorberen.

Zenderonderzoek levert ook hier weer veel informatie op. De Winterswijkse oehoes werden o.a. waargenomen in Montferland, Zutphen,  Hoogeveen en Nijverdal.

In Nederland sterft 70% van de oehoes al in het eerste jaar. Een oehoe in gevangenschap kan wel 60 jaar worden en een vrije oehoe in natuurgebieden 21 jaar. Bij ons is de maximumleeftijd 5 à 6 jaar. Doodsoorzaken zijn het verkeer, gaas (waar met een flinke vaart tegenaan gevlogen wordt), algehele verzwakking en gif. De mannetjes lopen meer gevaar, ze foerageren verder. Ondanks al deze bedreigingen gaat het goed met de Oehoe in de Achterhoek. Inmiddels zijn er 34 paren in Oost-Nederland, waarvan 4 in de omgeving van Winterswijk.

Voor meer informatie:
www.oehoewerkgroep.nl