Bloemen en planten
Verslag Lezing Mossen
AUTEUR EN FOTOGRAFIE │ LODEWIJK CRIJNS
Het was even zoeken in het donker en met flinke regen om aan te komen bij boerderij de Melktap in Geesteren, de locatie voor deze IVN-avond op dinsdag 28 januari 2025. De zaal is om half acht aangenaam warm gestookt en er zijn zo’n vijftig mensen gekomen. Het is een onderling hartelijk begroeten, want de meesten komen al vele jaren. Het programma vermeld dat het gaan zal gaan over mossen. We kennen ze allemaal, maar weten we hoe ze groeien, waar ze voorkomen en wat zegt het over de plek waar ze groeien? Wat zeggen ze ons over het milieu waar ze groeien?
Een ding is duidelijk: een 10x loep is onontbeerlijk in deze wondere kleine wereld. Rudi Zielman is de spreker van deze avond en wordt door Ineke Rood geïntroduceerd. Ze vertelt over het jaarthema 2025: bomen en landschappen en stelt Rudi Zielman voor: een ecoloog, lid van de Bryologische en Lichenologische Werkgroep.
Rudi begint met te vertellen, dat wie voor korstmossen is gekomen, hij moet teleurstellen, die gaat hij vanavond niet bespreken. Het programma voor vanavond ziet er als volgt uit: Wat zijn mossen? Welke hoofdgroepen zijn er? Welke kenmerken zijn bruikbaar? Waar groeien mossen en waarom daar? Wat helpt bij het zoeken? Rudi heeft een PowerPoint gemaakt en laat een schema zien met een indeling van het plantenrijk en de plaats van de mossen daarin, namelijk net als blauwwieren, schimmels en algen behorend tot de niet-vaatplanten. Een volgende dia toont de levenscyclus van mossen. Sporen zijn het begin, die uiteindelijk tot een bevruchting leiden. Mossen zijn sporenplanten: de verspreiding vindt plaats door sporen. Sporen kun je omschrijven als een setje chromosomen met wat eerste levensbehoeften. Er zijn geen vaten en er vindt dan ook geen watertransport plaats, zoals bij vaatplanten. Er zijn dus ook geen wortels. Er zijn twee hoofdgroepen, ingedeeld aan de hand van de sporofyten: de bladmossen en de levermossen. Deze worden ingedeeld in vijf groepen: het veenmos, topkapselmos, thalleus levermos, bebladerd levermos en slaapmos. We krijgen nu enkele fraaie plaatjes te zien van allerlei mossen met de vraag in welke van de vijf groepen ze thuishoren. Zo kijken we naar: gewoon plakaatmos, dat op verticale beekwanden groeit, gewoon veenmos met opvallende hoofdjes en takbundels, gewoon dikkopmos, Nederlands meest algemene mos. Bij de voortplanting van mossen wordt onderscheid gemaakt tussen generatieve en vegetatieve voortplanting. Generatief gebeurt in water, vegetatief (“stokjes”) door broedkorrels.
De mosgroepen indeling wordt gedaan aan de hand van de sporotyt (kapsel) en de gametofyt (blad). Bij gametophyt kenmerken wordt gekeken naar de bladvorm, de bladrand en de celvorm. Plaatjes volgen van een aantal mossoorten. Gedrongen kantmos groeit elk jaar vanaf half februari. Grofgoudkorrelmos doet aan zelfbestuiving en is eenhuizig. De grijze haarmuts heeft als kenmerken: sporen, glasharen, peristoomtanden en huikjes. De meeste mossen zijn zeer klein, slechts enkele millimeters groot, een loep is dan ook onontbeerlijk bij het bestuderen ervan. Mooie mossen zijn ook: slankmos en hakig smaltandmos, viertandmos, korststeeltje en oermos. Sterrenmos bestaat wel, maar vaak wordt dit in naamgeving verward met fraai haarmos. Parapluutjesmos heeft inderdaad parapluutjes als kenmerk voor de mannelijke kant en ballijnen voor de vrouwelijke kant. Vaak is de naamgeving eenvoudig het meest opvallende kenmerk van het mos. Knopjesmos heeft broodkorrels op een steeltje.
De bouw van een mos wordt besproken: mossen zijn meestal één cellaag dik. De stofwisseling speelt zich af in het plasma, dat omgeven wordt door een moeilijk doorlaatbaar membraam. Daarom heen zit een relatief dikke celwand. Er zijn dus geen vaatbundels of wortels. De groeisnelheid van mos is hooguit enkele millimeters per jaar. Veenmos groeit wat sneller, een centimeter per jaar. Een foto van gesnaveld mos is de laatste voor de koffiepauze, die nu aanbreekt.
Behalve koffie en theedrinken en gezellige onderonsjes, zijn er ook een aantal doosjes opgesteld waarin diverse soorten mossen kunnen worden gedetermineerd.
Na deze geanimeerde pauze, komen we nu aan bij de vraag: hoe komt het mos aan zijn water? Immers, water is nodig als compensatie voor de verdamping en nodig voor de groei. Het mos is passief afhankelijk van zijn omgeving voor water dat langs en door de plant loopt. De waterbeweging vindt plaats door capillaire structuren en bladpapillen. Ook dat ze onderling zeer dicht op elkaar staan is bevorderlijk voor het aantrekken van water. De waterbeweging in het mos vindt plaats door de centrale streng. Mossen groeien op goed van vocht voorziene plekken. Vroeger diende mos in het bos als kompas: het groeit voornamelijk aan de noordzijde van bijvoorbeeld een boom. Daar komt nooit de zon en daardoor is het daar het meest vochtig.
Temperatuur en wind hebben weinig invloed. De levensduur van sporen varieert van enkele weken tot zelfs tachtig jaar! Er zijn waarnemingen van sporen die de Atlantische Oceaan op de wind zijn overgestoken. Een dia toont ons de mossen van open standplaatsen, daar waar geen begroeiing is. Waterveenmos in de venen, muisjesmos op kerkhoven. Smaragdsteeltje, topkapselmossen en frulllanciaceae zijn bewoners van steen en schors. Gewoon muisjesmos (grimmia pulvinata) groeit als polletje op beton en bakstenen.
Op verspreidingskaarten van diverse mossen zien we een toe of afname van mossensoorten in de loop van de jaren. Naast water heeft mos ook voedingsstoffen nodig: natrium, stikstof, kalium, fosfor en nutriënten die meekomen met het water. Als dit aanbod groot is, groeit het mos beter. Wanneer op een plek brand is geweest levert dat bijzonder mossensoorten op, zoals funaria, ceratodon en pleurocarpen. Baggermachinemos is de bijnaam van helmroestmos, omdat de “bakjes” doen denken aan de bakjes van een baggermachine. Getoond worden nog: fraai haarmos en gewoon haarmos, gewoon krulmos en purpersteeltje. Rudi zelf is liefhebber van de veenmossen en geeft een uitgebreide beschrijving van de vijf veenmossen. Deze vormen onze venen en hebben aan dorpen en steden hun naam gegeven, zoals Klazienaveen, Hoogeveen , Ederveen en Nijeveen. Vroeger was veen, turf, de belangrijkste brandstof om de huizen te verwarmen en ook nu wordt het nog veel gebruikt in de tuinbouw. Uiteraard heeft de klimaatverandering ook nu invloed op het al of niet voorkomen van de diverse mossensoorten.
Tot slot nog enkele genoemde mossen, waarbij de naam kenmerkend is voor het mos: vliermos dat onder meer op de vlier zit, viertandmos, dwergwratjesmos (fraai te zien onder een microscoop), bleek boomvorkje en krulbladmos dat op molm hout groei.
Op de vraag wat de functie is van mossen in het totale ecosysteem is het antwoord dat ze water vasthouden, zand vasthouden en meewerken aan de opbouw van het landschap.
Om verder te studeren worden twee boeken aanbevolen: de Basisgids Mossen van Klaas van Dort en de uitgebreidere Beknopte Mosflora van Nederland en België, beiden een uitgave van de KNVV. Op www.blwg.nl is een basiscursus mossen te volgen.
Onontbeerlijk bij het op zoek gaan in de natuur zijn: een plamuurmes, om het mos te steken, papier om het in te doen en een loep, die tien keer vergroot. Het was weer een boeiende avond en vol hernieuwde kennis over de mossen, keren wij voldaan huiswaarts.
