Landschap
IVN wandelde in het Pinetum en de Belten
Auteur en Fotografie │ Lodewijk Crijns
Een koude wind waait wanneer wij ons met zo’n 25 deelnemers op zondagmiddag 14 december 2025 rond twee uur verzamelen bij de kruising Galgengoorweg en Vordensebinnenweg bij Vorden. In de aankondiging staat: “Op de grens van Vorden en Lochem ligt het unieke landgoed de Belten, lees Bulten. Een van die Bulten is het hoogste punt van Vorden. Op een andere belt ligt het Pinetum met zijn verzameling van 950 verschillende soorten coniferen uit de hele wereld”.

Het is bewolkt, de temperatuur hooguit vijf graden en er is een vrij krachtig, snijdend koud windje. Maar de stemming is opperbest. Onze gidsen zijn deze middag: Rebecca Planteijdt, Homme Siebenga en Wybren Jouwsma. Hoofdgids Wybren vertelt als inleiding, dat hier 150 jaar geleden het hele gebied alleen uit heide bestond. Alle kerktorens in de omgeving waren vanaf hier te zien. Er woonden schapenboeren. Door zandverstuivingen ontstonden dekzandruggen. Door de opkomst van de kunstmest was het houden van schapen voor de mest niet meer rendabel. Er wordt begonnen met het aanplanten van bomen als productiebossen, hout voor de mijnbouw en timmerhout.

Ik sluit mij aan bij de groep van 8 personen van Homme Siebenga. Onze groep zal als eerste richting Pinetum lopen. We lopen de Galgengoorweg af en slaan rechtsaf naar de Sekdijk. Homme wijst ons op de gevlekte dovenetel. We kruisen de Molendijk en zijn niet ver weg van de Wildenborch, het kasteel van de bekende Achterhoekse dichter A.C.W. Staring. Vroeger stonden op deze plek een molen en een bakkerijtje. We passeren een slagboom, en gaan weer rechtsaf, een bospad in. Onze gids wijst ons op hulst, sparretjes, varens, braam en het pijpenstrootje. Hij vertelt dat de bulten het landschap hier grillig maken, met hoogten en diepten.

We lopen door het loofbos, gaan door een hek en zijn in het Pinetum. Dit is aangelegd door jonkheer Rhijnvis Feith op zijn landgoed van veertig hectare: “de Belten”, in 1961. Ettie Segers, vrijwilligster bij het Pinetum en een nicht van Rhijnvis Feith, staat ons op te wachten en vertelt: ”Er zijn hier 950 verschillende soorten coniferen uit de hele wereld. Op woensdag werken er vrijwilligers. Het Pinetum krijgt geen subsidie. Er is veel droogte en sommige coniferen gaan dood. De grond was zeer zuur, een PH van 4,8 die met het strooien van veel kalk opgehoogd is tot 5,9. We maken een korte wandeling over het terrein, zien ook een mooie paddenstoel, de aardster en komen uit bij een vijvertje. Bijzonder is de Wollemia nobilis, die hier stevig staat ingepakt en is overgebracht is uit Australië. Hij is pas voor het eerst ontdekt in 1994 door de boswachter David Noble.“ We danken Ettie voor haar rondleiding en vervolgen onze tocht buiten het Pinetum met onze gids.

Mooi zijn de vele zwavelkopjes, die we zien tegen een boomstronk. De drie V’s van de paddenstoelen komen ter sprake: Vuilnismannen, de saprofyten, de Vijanden, de parasieten en de Vrienden, die symbiotisch samen werken. Tegen een dode stam groeit de honingzwam: een gevaarlijke, zelfs dodelijke parasiet, die de boom dood en ook wel “bosdoder” wordt genoemd. Een parasiet zoekt een zwakke boom uit. We bestuderen de geweizwam en met een spiegeltje wordt de grijze buisjeszwam bekeken: inderdaad buisjes en geen lamellen.
Bergje op, bergje af door slingerende paadjes in het loofbos, bereiken we een groot veld met Engels raaigras aan de linkerkant. De grove den werd in de mijnbouw gebruikt als onderstutting van de kolengangen. Wanneer het hout ging kraken, was er gevaar voor instorting.
Homme vertelt even verderop, dat striemen op de bast kenmerkend zijn voor de Amerikaanse eik. Bij een fijnspar, onze kerstboom, komen het aantal naalden ter sprake van naaldbomen: S= solo van de spar, D=duo van de den, L= legio van de Lariks. In de verte horen we het geklop van een specht. We lopen door gemengd bos met eiken, beuken, berken en naaldbomen.
We zien een paddenstoel die eruitziet en aanvoelt als een spekzwoerd en dan ook een toepasselijke naam heeft: Spekzwoerdzwam. Homme noemt nog een voorbeeld van de vaak fraaie namen van padenstoelen: de Dakloze Huiszwam. Het hars van een Douglasspar blijkt heerlijk te ruiken. Het hars beschermt deze boom tegen schimmels. Omdat het een importboom is, trekt hij niet veel insecten aan, zoals wel rond een inheemse eik, die wel vierhonderd soorten insecten aantrekt. We bekijken een zilverspar en Homme laat een oude kaart zien waarop de bulten in het gebied duidelijk zichtbaar zijn. Iets verder liggen veel dode naaldbomen op de grond: een gevolg van de letterzetter, die gangen in de boom maakt (“letters”) en de sparren dood, een ware kaalslag.

We slaan rechtsaf een bospad in en bekijken onder meer de Californische Cipres, de Robinia pseudoacacia, de tweeslachtige hulst en stekelvarens. De groei in een gezond biodivers bos bestaat uit drie lagen: 1. De ondergroei, bijvoorbeeld varens. 2. Struiken en jonge bomen 3. Hoge bomen.
Onze gids vertelt bij een bult een Witte Wieven legende, hoe een hebzuchtige vrouw in een zwarte kat veranderde. We passeren een Weymouthden, die als kenmerk heeft zijn vijf naalden.
Vol van zoveel gezien en beleefd te hebben, zijn we wel toe aan koffie en voor het huis van de familie Rhijnvis Feith staat als een engel Anita Krijgsman ons daarmee op te wachten. We hebben 3 tot 4 kilometer in twee uur tijd gelopen en kunnen terugzien op een prachtige middag, met dank uiteraard aan Anita en onze drie gidsen.
