Natte maar geslaagde excursie Fochteloërveen
Op zaterdag 1 april was de regen geen grap. Dat er zich om 10 uur toch (circa?) 12 excursiegangers hadden verzameld bij de werkschuur van Natuurmonumenten aan de weg Fochteloërveen viel daarmee niet tegen. Na enig overleg, onder het spiedende oog van een Grote zilverreiger, of de excursie ook naar de (verwachte) zonnige zondag verplaatst moest worden, werd er toch besloten om door te gaan. Eenmaal op pad doken snel de eerste Watersnippen, Slobeenden, Graspiepers en Reeën op. Met de telescoop werd vervolgens de plas in de bocht van het fietspad achter de schuur verkend. Deze plas werd vooral bevolkt door Kuifeenden, Wilde eenden, Slobeenden en Krakeenden. Iets verder kwamen we, heel dichtbij op de grond, een Goudvink tegen. Helaas was deze op sterven na dood. Was het ook vogelgriep? Zeg het maar.
Ook de Rietgors konden we mooi bekijken. Blijkbaar hadden ze het voorjaar in het hoofd want een drietal vloog druk achter elkaar aan en leek zich onze aanwezigheid niet te deren.
De eerste trekvogels uit de overwinteringsgebieden rondom de Middellandse zee of ten zuiden van de Sahara waren gelukkig reeds present. De Roodborsttapuit (altijd vrij vroeg), Tjiftjaf en Fitis waren op oog of oor goed waar te nemen. Ook de Blauwborst kon zich niet verborgen houden en was door de telescoop mooi te zien. Voordeel (voor de vogelaars dan) is dat rond deze tijd de struiken nog geen bladeren hebben zodat de dekking veel minder is. Fanatieke zangers als de Blauwborst zijn dan vrij makkelijk in beeld te krijgen.
Wat opviel was dat struiken en bomen zich sterk ontwikkelen. Het gebied vernatten en de ontwikkeling van hoogveen stimuleren is niet eenvoudig. Zo is het gebied in de winter nog wel vrij nat maar bij een oostenwind en veel zon is de verdamping groot. Met nieuwe kaden om en in het gebied wordt geprobeerd om het water zo lang mogelijk vast te houden. Hoe dat zich gaat ontwikkelen zal de toekomst leren. Wat we wel konden zien was dat de Berken het in ieder geval nog prima deden op de wat hoger gelegen kaden.
Nadat we weer terug waren bij de werkschuur ging een deel van de groep nog een rondje maken op de Bonghaer; de hoger gelegen zand- en leem rug die dwars door het veen naar Veenhuizen leidt. Bij de parkeerplaats kon een Kraanvogel van relatief korte afstand worden bekeken. Er werd ons verteld dat de vluchtafstand van deze soort de laatste jaren is afgenomen zodat het lijkt dat ze minder verstoringsgevoelig worden. Bij het bekijken van de eerste Kraanvogel werd door oplettende excursiegangers iets verderop nog een duo Kraanvogels ontdekt. Met drie Kraanvogels waren wij zeker niet ontevreden (ook al stuurde een kennis een dag later een filmpje met 22 Kraanvogels toe die hij die zondag in het Drents Friese Wold had gespot…).
De excursieleider toonde ons ook enkele specifieke, bloeiende, veensoorten als Wollegras (de bloeiende aren vallen veel minder op dan de zaadpluizen die later verschijnen) en Lavendelheide. Naast inheemse flora is er echter ook uitheemse flora in het gebied aanwezig; de zogenaamde “exoten”. Een opvallende soort daarbij is de Amerikaanse tros bosbes die in de herfst als forse struik met knalrode blaadjes erg opvalt in het open veen en – gelijk zijn naam – trosvormige bessen draagt.
Een van de laatste hoogtepunten die we zagen was een, vrij lichte, Klapekster. De gespietste kikker die we ook vonden was vrijwel zeker aan dit individu toe te schijven.
Ondanks de regen was het toch een geslaagde excursieochtend met veel leuke waarnemingen. Na het bedanken van de excursieleider gingen we daarom, ondanks de natte ochtend, toch met een tevreden gevoel weer naar huis.