Waar zijn de strenge winters van weleer?
Winters worden warmer en korter en verliezen hun functie als rustmoment. Onderzoek toont aan dat er een grote mismatch in de timing van de natuur ontstaat.
Waar denk je aan bij dieren in de winter? Misschien aan kramsvogels en koperwieken die naar Nederland komen. Een hermelijn met een witte vacht zodat hij in de sneeuw niet opvalt. Roodborst en winterkoning die de laatste bessen eten van de lijsterbes en hulst. De bomen zijn kaal, egels en vleermuizen slapen tot de dagen weer langer worden, de natuur is in diepe rust.
Dit Kerstkaart-tafereel is allang niet accuraat meer. Door klimaatverandering kennen we vooral nog kwakkelwinters, en eigenlijk is die benaming ook al niet passend. Onze winters zijn extreem geworden: niet vanwege sneeuw en ijs, maar omdat ze steeds warmer zijn en korter duren. En dat heeft enorme impact op de natuur. ‘De temperatuur in de winter was in het tijdvak 1991-2020 gemiddeld 3,9 graden Celsius’, zegt bioloog Arnold van Vliet. ‘Vijftig jaar geleden was dat nog 2,0 graden. De winters zijn dus bijna 2 keer zo warm geworden. De laatste winter, van 2023 naar 2024, was het zelfs gemiddeld 6,3 graden in Nederland. We hebben geen echte winters meer. We zijn tegenwoordig al blij als we twee dagen kunnen schaatsen.’
Van Vliet is werkzaam aan Wageningen University & Research, waar hij zich met name bezighoudt met citizen science-netwerken. Hij is initiatiefnemer van Nature Today, dat nieuwsberichten brengt over actuele gebeurtenissen in de natuur. Een onderdeel daarvan is de Natuurkalender, een waarnemingsnetwerk waarbinnen vrijwilligers kunnen doorgeven wanneer ze bijvoorbeeld de eerste gierzwaluwen, wespen of ringslangen zien, of wanneer bepaalde bomen en planten in bloei staan of hun blad verliezen. Het bestuderen van cycli en jaarlijks terugkerende natuurverschijnselen, zoals bijvoorbeeld ook bloei en bladval, wordt fenologie genoemd. En door al die gegevens te vergelijken kun je zien welke verschuivingen over de jaren plaatsvinden. Van Vliet: ‘De timing van de natuur is de beste indicator van klimaatverandering.’
Te vroeg wakker
De hogere temperaturen maken dat de winter zijn functie verliest als rustmoment voor de natuur. ‘Het basisenergieverbruik van overwinterende insecten is nu veel hoger dan vroeger’, zegt Van Vliet. ‘Dat is een puur fysiologisch verschijnsel, waardoor insecten meer energie verliezen en kwetsbaarder worden voor ziekten of schimmels. Ze worden verzwakt wakker, vaak ook te vroeg. Het is geen zeldzaamheid meer dat we in januari al meldingen krijgen van vlinders.’
Het is funest voor de populaties van insecten. ‘Al sinds de jaren 90 loopt de populatie dagvlinders in Nederland sterk terug. In Duitsland nam de biomassa aan insecten in dezelfde periode met 70 procent af. De hogere wintertemperatuur lijkt hierin de verklarende variabele.’ Bij padden speelt hetzelfde probleem: door hogere temperaturen verbruiken ze meer energie tijdens de winterslaap. Ook zij worden verzwakt of te vroeg wakker. ‘Uit recent onderzoek van RAVON blijkt dat de populatie van de gewone pad sinds 2008 met 60 procent is gedaald.’ Die zogenaamde ‘vroege activering’ speelt ook de egel en de vleermuis parten. ‘Als ze zo vroeg ontwaken, is er vaak nog helemaal geen voedsel voor ze beschikbaar. Dit zijn sluipende effecten die we vaak helemaal niet goed in de gaten hebben.’
Een korte winter betekent vaak ook een vroeg voorjaar. ‘Sinds de Natuurkalender van start ging hebben we nog nooit zo’n vroeg voorjaar gehad als dit jaar. Bloei en bladvorming van planten en bomen kwamen een maand eerder op gang vergeleken met wat vijftig jaar geleden normaal was. Die effecten zagen we bij de witte paardenkastanje, vlier, beuk en zomereik. Als het dan toch ineens nog een paar nachten gaat vriezen, is het risico van vorstschade enorm.’
Tijd en ruimte
Een natuurverschijnsel dat afgelopen zomer iedereen leek bezig te houden, was de enorme hoeveelheid naaktslakken. Moestuinen werden leeg gevreten, hoe moet jeze bestrijden; de media kregen er geen genoeg van. Van Vliet: ‘Het leek dit jaar wel alsof we 17 miljoen naaktslakkenexperts in Nederland hebben. Maar zonder gekheid: de naaktslakken profiteerden van een warm jaar, met veel neerslag, terwijl de populaties van hun natuurlijke vijanden afnemen. Het zijn precies dit soort trends die we proberen in kaart te brengen.’ In de herfst zien we tenslotte dat veel planten langer doorgroeien. Het groeiseizoen begint dus niet alleen eerder, het gaat ook langer door – soms zelfs tot diep in de winter. ‘Stichting FLORON organiseert de zogenaamde Eindejaarsplantenjacht, met tellingen tussen Kerst en oud en nieuw. Er worden tegenwoordig honderd soorten geteld die dan nog in bloei staan. Maar de insecten die zulke planten bestuiven zijn er in dat jaargetijde niet meer. Er is een grote mismatch in de timing van de natuur aan het ontstaan.’
Die mismatch is op allerlei gebieden zichtbaar. Bijvoorbeeld in de beschikbaarheid van voedsel. De eieren van koolmezen komen in de regel uit in de periode dat er veel rupsen beschikbaar zijn voor de kuikens. Maar als de lente eerder begint, is de rupsenpiek al voorbij tegen de tijd dat er hongerige koolmezen in het nest zitten. Ook zie je dat bepaalde vogelsoorten later of helemaal niet meer trekken en zien we een verschuivende paar- en broedtijd van veel soorten.
De effecten spelen niet alleen in tijd, maar ook in ruimte. Want ook het verspreidingsgebied van soorten is aan het veranderen. De steltkluut, voorheen een typisch Zuid-Europese soort, broedt steeds vaker in Nederland. De wilde zwaan daarentegen zien we steeds minder. Ze nemen vaak niet meer de moeite om af te zakken naar hun overwintergebied als het toch niet meer zo koud wordt. Van Vliet: ‘Er is een massale volksverhuizing aan de gang in de natuur, grof gezegd van het zuiden naar het noordoosten.’ Maar dan botst de natuur op de mensenwereld: soorten hebben nauwelijks nog de ruimte om uit te wijken of te migreren. ‘Geschikt leefgebied vinden is al problematisch, helemaal als ook de klimaatzones nog verschuiven. De natuur stond al geweldig onder druk, en klimaatverandering schudt het allemaal nog eens extra op ook.’
Van Vliet wijst ook op de interacties tussen klimaatverandering en andere problemen, zoals de stikstofcrisis. ‘Een overvloed aan stikstof zorgt ervoor dat bomen minder diep wortelen en meer blad aanmaken. Dat betekent dat ze minder goed water kunnen opnemen en gemakkelijker water laten verdampen. Precies wat je niet nodig hebt in een hete, droge zomer.’
Het nieuwe normaal
De effecten van klimaatverandering pakken per soort verschillend uit. Koudeminnende soorten zoals de kemphaan, spotvogel, velduil en het veenbesblauwtje verdwijnen uit Nederland. Maar de ijsvogel, zilverreiger en bijeneter nemen juist in aantal toe. Toch wil Van Vliet niet spreken over ‘winners en losers’ van klimaatverandering. ‘Vaak zijn het verschuivingen. Een dier dat nieuw leefgebied vindt in Nederland, raakt dat in Zuid-Europa misschien wel kwijt. Ik vind het ook leuk om ijsvogels te zien, maar als ik ze hier heel vaak ga waarnemen, vind ik dat toch ingewikkeld. Want het is een teken van een zorgelijke ontwikkeling, die in heel korte tijd plaatsvindt. De toename van ijsvogels geeft dan toch een nare bijsmaak.’
Klimaatverandering zal de natuur zoals we die gewend zijn in Nederland ingrijpend veranderen. Wat betekent dat voor natuurorganisaties die opkomen voor natuurbehoud en biodiversiteit? ‘Veel natuurorganisaties focussen nog steeds op natuurdoeltypen die gebaseerd zijn op het verleden. Het zit heel diep in de werkwijze van natuurbeschermers om alleen naar het verleden te kijken. Maar het beleid, en de doelstellingen, zijn nu niet klimaatbestendig.’
Een bijkomend probleem is volgens Van Vliet dat mensen een slecht geheugen hebben voor wat ‘normaal’ is in de natuur. ‘De meeste mensen zien totaal niet wat er aan het veranderen is en hoe snel dat gaat. We vergelijken onze waarnemingen telkens met de situatie van een paar jaar geleden, maar dat is niet de juiste referentie. Je moet verder terug in de tijd en naar de historische context kijken om de omvang van het probleem te zien. Dan zie je pas wat we zijn kwijtgeraakt en hoe de natuur verandert. Dat noemen we het ‘shifting baseline syndroom’: we baseren de norm op de soorten, populaties en toestand die we nu zien, maar dat is al een stuk minder dan hoe het vroeger was.’
Volgens Van Vliet is er in ons natuurbeleid, in de landschapsinrichting en in de soortenbescherming, een ‘nieuw verhaal’ nodig. ‘Daarin moeten klimaateffecten worden meegenomen: welke gebieden zijn kwetsbaar, welke soorten kunnen hier nog leven, hoe zit het met onze waterhuishouding. En vooral ook: wat is de impact op ons mensen? Wat boeit het dat het sneeuwklokje steeds eerder te zien is, kan een scepticus zeggen. Maar we moeten ons goed realiseren dat klimaatverandering en de effecten daarvan op de natuur óók ons raken.’
Tijgermug
Onze gezondheid is een goed voorbeeld. Neem de tijgermug, een van de soorten waar we door klimaatverandering aan zullen moeten wennen. ‘Hij is al in 50 gemeenten gesignaleerd. Het is van oorsprong een Aziatische soort, een van de meest invasieve exoten die we kennen. Als die zich hier breed weet te vestigen, kunnen we in de zomer niet meer ontspannen in de tuin zitten. Je wordt de hele dag door gestoken. Ze kunnen daarbij ook nog eens dengue, chikungunya en zikakoorts verspreiden. Mensen weten niet waar ze vandaan komen en geven de natuur de schuld, maar het ligt echt aan ons: de klimaatverandering die we hebben veroorzaakt.’
Muggenoverlast kan worden gemonitord via de waarnemingen op Muggenradar.nl, een ander citizen science-project binnen Nature Today. ‘Met zulke projecten willen we de samenleving helpen methoden en technieken te ontwikkelen om zich aan te passen aan de gevolgen van het veranderende klimaat. De Muggenradar is zo’n methode. Op basis van de waarnemingen is te voorspellen waar en wanneer overlast door muggen zal optreden en kunnen we een betere inschatting maken van de kans op ziekteoverdracht.’
Hoewel veel effecten van klimaatverandering in ieder geval op de voorzienbare termijn onomkeerbaar lijken, betekent dat volgens Van Vliet niet dat we bij de pakken neer moeten zitten. ‘Juist de urgentie en de impact van dit probleem motiveren mij in het werk dat ik doe. Er zijn ook veel kansen. We hebben de kennis en de capaciteit om heel snel zaken te kunnen omgooien. In Wageningen werk ik vlakbij de Binnenveldse Hooilanden. Geweldig om te zien hoe verstandig beleid en samenwerking tussen inwoners, boeren, terreinbeherende organisaties en overheid daar in een paar jaar tijd een geweldig natuurgebied van heeft kunnen maken. Bloeiend grasland, vol met orchideeën, vogels en reeën. Dat we zoiets zo snel voor elkaar kunnen krijgen, daar haal ik mijn hoop uit.’
Tekst: Paul Q de Vries
Illustraties: Gita Pardoel
Mens & Natuur magazine



