Zoogdieren
Ode aan de ree
Reeën leven al lang niet meer alleen in bossen en duinen. Je komt ze ook steeds vaker tegen in stadsparken. In juli en augustus heb je een grotere kans om een ree tegen te komen, als het paarseizoen in volle gang. De normaal zo schuwe dieren zijn dan wat minder voorzichtig. De reegeiten zijn maar een paar dagen per jaar bronstig. Ze maken dan een fluitend geluidje om bokken aan te trekken. Na de bevruchting groeit het embryo niet meteen uit tot een reekalf. Het gaat in ‘kiemrust’ en begint pas in december met groeien. In mei/juni worden de reekalveren geboren, één tot drie per reegeit. De moeder verstopt ze apart van elkaar in het hoge gras en komt een paar keer per dag langs om ze te zogen. Dat is een periode waarin de reekalfjes heel kwetsbaar zijn.
Ze hebben wel een slim beschermingsmechanisme: de kalfjes ruiken de eerste tijd nog niet naar ree, daardoor kunnen roofdieren ze minder makkelijk vinden. Toch gebeurt het weleens dat ze gegrepen worden door loslopende honden. Zie je een jonge ree liggen in het gras?
Raak die dan niet aan, de moeder is zeker in de buurt. Reeën zijn echte snoeperds, ze eten van alles wat: blaadjes van braam, framboos en klimop, boomknoppen, jonge takken, paddenstoelen en eikels. Ze kunnen 6 of 7 jaar worden. Volwassen reeën wegen zo’n 15 tot 30 kilo en zijn ze ongeveer 95 tot 140 cm groot. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben een witte plek op hun kont, de ‘spiegel’. Bij vrouwtjes heeft die de vorm van een hart, bij mannetjes de vorm van een boon. Als er gevaar dreigt zetten ze hun haren overeind waardoor de spiegel groter lijkt, zo waarschuwen ze elkaar. De dieren leven in principe solitair. Maar in de winter zoeken ze elkaar op: zo’n groep reeën heet een sprong.
Bron: Onzenatuur.be
Mens & Natuur magazine
