2017 11 Uilen met grote oren, Aleid Offerhaus

Bij het zien van de Ransuilen (Asio otus) in een grote solitaire Berk op Kringloop moest ik aan het gedichtje van Annie M.G. Schmidt denken, een mallotig gedicht met een clou die even naar zich laat zoeken.

Veertien uilen dus – zo heet het gedicht én de gedichtenbundel waarin het gepubliceerd is – en ondanks het feit dat het al 65 jaar geleden uitgegeven is, zit de tekst nog op slot, want lang zoeken op het grote net, leverde alleen een paar fragmenten op. Natuurlijk heb ik het vroeger gelezen, net als over ‘die dappere ridder van Vogelenzang’ , ‘De spree met voeten’ en ‘Ik ben lekker stout’, allemaal geniale gedichten, die Nederlandse kinderen tijdelijk tot kleine anarchistjes maakten.

Over opvoeden wil ik het nu niet hebben: die jonkheer in het gedicht, die afstand moet doen van zijn veertien uilen, daar kan ik geen medelijden mee hebben. Hij doet dat – blijkt uit de finale strofe – met pijn in het hart. Op zwart zaad zit-ie en zijn zucht naar letterbanket is zo groot dat hij zich genoodzaakt ziet zijn uilen te verkopen.

Over de uilen, daar wil ik het met u over hebben. Die op de Kringloop zijn niet te koop, ook al gedragen sommige mensen zich alsof de drie dwaze dagen zijn aangebroken en jagen de beesten de stuipen op het lijf. Overigens, als een Ransuil de stuipen op het lijf heeft maak hij zich heel dun en heel lang. Zo kan je goed zien dat de pluimen op zijn kop alleen maar dienen om hem langer (en in zijn optiek onzichtbaarder) te maken dan hij eigenlijk is. Oren zijn het niet. Die zitten op ongelijke hoogte aan de zijkant van zijn gezicht, dat zo mooi omkranst is of eigenlijk omranst is: daarom heet het beest dus ook zo. Je oren op ongelijke hoogte hebben is belangrijk als je niet alleen wil weten of het geluid van links of rechts komt, maar ook of het van boven of van beneden komt, handig als je wil weten of er onder jou lekkere, sappige veldmuisjes rondscharrelen.

De bruinogige Bosuil jaagt ‘s nachts en de geelogige Velduil overdag, maar de Ransuil met oranje ogen, waar de kat van Baba Yaga jaloers op kan zijn, jaagt in de schemering. De grote groep die nu in die boom zit – een beetje kenner heeft het over roesten – is een allegaartje van uilen die in Amstelveen geboren zijn en uilen die van elders gekomen zijn om hier te overwinteren. Daar kunnen zomaar een paar Scandinaviërs bijzitten, want híer is het in de winter sappelen, maar boven de 60ste breedtegraad is de lol er snel af in dit seizoen. Midden in de bebouwde kom zitten deert ze niet echt: ze zitten niet te wachten op invasieve fotografen, maar ze zijn niet heel erg verstoringsgevoelig. Bovendien vermoed ik dat de voordelen van het stadse leven (minder last van Havik en Bosuil en meer van die lekkere zangvogeltjes) opwegen tegen de nadelen ervan (nieuwsgierige mensen, honden).

Het gaat niet goed met ze: het aantal broedgevallen neemt gestaag af. Ons ruimtebeslag draait ze de nek om. We zijn geen haar beter dan onze jonkheer.

Ik voel me bijna gezegend als ik hem – in de schemering – geluidloos en zacht wiegend richting polder zie vliegen.

Aleid Offerhaus
Natuurgids IVN Amstelveen

Het is verboden deze column te dupliceren of te gebruiken zonder uitdrukkelijke toestemming van de schrijver/fotograaf/tekena(a)res.