Vlinders, bijen, vogels

Vlinders, bijen, vogels (24)

In het af- en aanvlieggebied van de bijen voelen ook de vlinders en de vogels zich thuis.
Hier groeit de vlinderstruik, buddleie Davidii, een hoog groeiende struik, tot wel 4 m. die tegen het einde van de 19de eeuw vanuit China is ingevoerd. De fraaie, lila tot paarse licht geurende bloemen trekken talrijke vlinders aan. Om krachtige twijgen en grote bloemen te verkrijgen moet de struik elk jaar tot ca 40-50 cm hoogte worden teruggesnoeid. Dit moet in het voorjaar gebeuren omdat de struik vorstgevoelig is. Zeer strenge vorst, -15 graden,  is in de regel funest. Maar wie vlinders in de tuin wil hebben moet het er zeker op wagen.
Ook treft u hier aan de kardinaalsmuts / eunymus europaeus, die in het wild in loofhoutbossen en in de duinen wordt aangetroffen. De naam houdt verband met de aantrekkelijke maar giftige vruchten die op bloemen lijken: een rozerode zaaddoos, die als ze rijp is in het najaar openspringt met vier kleppen waarbij de oranjekleurige zaden aan een witte draad naar beneden hangen. De zaden worden door vogels, o.a. merel en roodborstje, gegeten en verspreid. Een ander opvallend kenmerk zijn de aanvankelijk groen gekleurde twijgen die later geheel met kurklijsten zijn bezet. De kardinaalsmuts is een zogenaamde veelhuizige plant. Er komen zowel uitsluitend mannelijke of vrouwelijke, alsook tweeslachtige planten voor. De struiken worden vaak kaal gevreten door het kardinaalsmutsmotje. Uit de afgezette eitjes komen na overwintering rupsjes tevoorschijn die een wit spinsel maken, waarbinnen de bladeren worden afgevreten.

Aardpeer

Deze vaste plant treft u aan links voorbij de meidoornboog die toegang geeft tot de Boerengaard.  De aardpeer of helianthus tuberosus is het knolvormende broertje van de zonnebloem. In het Engels heet hij Jerusalem artichoke, in het Frans topinambour. De aardpeer komt uit Noord-Amerika, de Canadese Husenindianen gebruikten ze, maar anderen vermelden Peru of de Antillen als oorsprongsgebied. In het begin van de 17de eeuw werd de aardpeer hier ingevoerd en kende de plant een grote verspreiding, vooral in de tuinen van kloosters en kastelen. Toen de aardappel aan zijn opmars begon was het gedaan met de aardpeer. Blad en knol worden door zowat alle vee gegeten. Voor menselijke voeding wordt alleen de voedzame knol gebruikt. Die bevat nogal veel eiwit voor een knolgewas, nl. 1,7 %. Het schillen van de onregelmatig gevormde knol is nogal moeilijk. Afborstelen en koken in de schil gaat sneller. Rauw is aardpeer knapperig en smaakt hij zoet met een lichte notensmaak. Gekookt, gebakken of gestoofd is de smaak enigszins te vergelijken met die van artisjokkenbodems, volgens anderen met die van schorseneren.